Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Uit de volksmond

Het Motu Proprio, een kerstverhaal van Lambrecht Lambrechts

Even vooraf...
Het zingen zat de jonge Lambrecht in het bloed. Zijn muzikale ooms en neven Lambrechts zongen in de kerk, onder leiding van oom Jan.
Lambrecht zong als kind zo ontroerend mooi en was zo geboeid door muziek, dat zijn ouders hem vanaf zijn zeven jaar lessen notenleer en klavier lieten volgen bij Cornelis Moens, schepen-secretaris en koster-organist van Werm.
Ondertussen mocht Lambrecht in Hoeselt bij pastoor Henderix op een lage clavecimbel gaan spelen en kreeg hij oefenlessen op een oud spinet van koster-organist Peters.
Toen het spinet van de koster het had begeven begon Lambrecht liedjes op te tekenen uit de mond van de Hoeseltse 'volksjongens'.
En op zekere dag kocht vader Lambrechts bij een openbare verkoop, vermoedelijk van bezittingen van Ter Bosch, een piano, die Lambrecht in één van zijn verhalen 'de trots van het kleine veldkasteel' noemde.

Lambrecht Lambrechts
Lambrecht droomde ervan een groot zanger te worden, maar zijn vader wenste dat hij onderwijzer of regent werd. In de Brugse normaalschool, waar ook zijn literaire en muzikale aanleg vastere vorm kregen, haalde hij in 1887 het diploma van regent.
Voorlopig zonder vaste betrekking, kreeg hij in Luik een degelijke opleiding in de zangkunst. In de novelle 'Het Motu Proprio' wekt hij de indruk dat dit gebeurde tijdens zijn legerdienst.

De novelle Het Motu Proprio werd gepubliceerd in 1922 maar is gebaseerd op een belevenis in december 1902, toen Lambrecht Lambrechts, na een afwezigheid van acht jaar, met kerstmis als solozanger optrad in de kerk van Hoeselt.
Pastoor Kerkhofs, die eerst een verwoed tegenstander was van de moderne Vlaamse Kerkmuziek had zich bekeerd en Lambrecht uitgenodigd om de kerstmissen te komen opluisteren.

In een brief van 11 januari 1933 schreef Maria Vandendoorne, Lambrecht's echtgenote, aan Frans de Vleeschouwer, een intieme vriend van haar inmiddels overleden man:
"Mijn man zong in de kerk van Hoeselt, op de hoogdagen. Op Kerstdag zong hij om 5 u. ‘s morgens. Vrouwen weenden dan. Vóór 5 u. trokken wij door het donkere dorp: moeder, mijn man en ik, en de meid voorop, naar de verlichte kerk... zo spookachtig dat ik het nog niet kan vergeten.
Op Pasen zong hij het Alleluia
"
Lees verder



Het Bier van Schalkhoven

Lambrecht Lambrechts
De inspiratie voor zijn talloze novellen, liedjes en gedichten stak Lambrecht Lambrechts op bij zijn wijde omzwervingen door onze contreien. Hij liet zich overweldigen door de Haspengouwse en Kempische natuur en vooral… hij sprak met de gewone mensen. Hij aanhoorde hun belevenissen en verhalen en noteerde datgene wat zij zongen, vaak overgeleverd uit een ver verleden.
In Hoeselt zelf had hij zo van die plaatsen en mensen waar hij graag naar toe ging en die hem inwijdden in al de aspecten van de lokale folklore. De bekendste was zijn boezemvriend Elias Vrancken of Elias van de Gèle. In zijn haammakersatelier kon die urenlang vertellen over sjoverikken, dwaallichtjes en ander onguur gespuis dat ’s nachts rondspookte in de Hoeseltse velden. Hij wist ook alles over de intriges en de faits divers in het dorp. Veel van datgene wat hij daar opraapte vinden we terug in de literatuur van Lambrechts Lambrechts. Ook bij broeder Meesters, de laatste kluizenaar van Vrijhern, ging hij al eens langs om een babbeltje te doen. En bij de brouwer in Schalkhoven, die de toogkal hoorde in al die winningen en dorpscafekes waar hij zijn bier ging slijten.

Lees verder...



Een wintervertelling




... en met het verhaal "Boekweitkoeken" van Lambrecht Lambrechts


Maar eerst dit
Oos vùraars woorë vruggër rond deezën tijd sjauw blij dat dën troon gedrèèt wos. Gëdùn mèt dat al mèr kottër jo’n van dë dôog.
En wij dat koem zal ich oech èns hworfijn aut dë dukskës doen.

Dën hèllëgën Toemma, zjë wèt wo’l, dën apostël wo niks gëleuvë wol, ho hët lankslwo’pë tot èn hët tupkë van zën teenë. Zjë gëlùf nie wo oos Heer allëmwo’l môes doen vùr dèè kjèl aut zënnë nès të krijgë…

Op hët kotstë van dë dôog – nau weet ich nie jus of hët ènt jwor 31 of 32 wo’s, mèr ’t wo’s op dën 21stë désembër – stond oos Heer dwo alwier meer dan ën haaf oer të sjillërë omdèt tër wier nie traut kos.
Onbësjensëg sjikdë Slievënheer twee toetèngëlë nwo bwo’vë vùr të go’n kiekë boo dèè flworrës toch mèr bleef.

Toemma ho zën eegë nog mèr jus gëdrèèd toen dë toetèngëlë o’n zë bèd stontë.
- Ich stùn nie op huin, zaat ër, dën dôog ès vjùl të kot vùr mich ôon të doen!

Dwo stontë dë toetèngëlë dan wij twee bèddëzeekërs èn braachtën hët nouws o’n oos Heer.
Slievënheer sjikdë dë twee kadeen trùg vùr të zèggë teegë Toemma dattër ëm op dën almënak van dë hèllëgë zeu zettë op dën 21stë désembër èn dat èn hët vërvolg iedër jwo’r van ôof hët fès van dën hèllëgën Toemma de dôog zeuën lengë.

En zoo gesjiddë …

Mèr … poopie Joopie hèt èn 1996 dën hèllëgënalmënak heelegans nwo de kloetë gëholpë mèt zijn poonëkës veur të trèkkë. Hè hèt oozën hèllëgë slwo’pkop nwo dën derdë juli vërbannë, boo dën hèllëgë Jacobus Minor, ook nog nën apostël, plak moes môokë vùr Toemma. Nën hèllëgë Petrus Canisius – noot van gëjùd – moet nou dë dôog doen lengë.

» Lees meer



De lange Winter

Na een lange, koude winter kan een extra winterverhaal er ook nog bij...

Het verhaal komt uit de rijke Alt-Hoeseltse vertelschat die onze vriend Egide Voncken zaliger inderdertijd heeft opgetekend. En het speelt zich uiteraard af in Alt-Hoeselt.

Eertijds liep er een oude weg van Tongeren langs de Hoge Kommen, dwars door de Klaphoek en de Lindestraat in de richting van Hoeselt.

Langs die weg woonden toentertijd ongeveer alle inwoners van het oude Hoeselt, want langs die weg passeerden de kooplui, de bezembinders, ketellappers en de bedelaars. In een huisje dat verderop zo 'n beetje alleen stond, woonden Willem en Trien. Reeds aan het huisje kon men zien dat de bewoners geen overvloed hadden en dat er hard gewerkt diende te worden om rond te komen.
» Lees meer



Klein Amerika

...Wordt gezongen op de wijs van "Ik trek met mijn harmonica ...", schreef kapelaan Vliegen onder een negenstrofige lied, dat wij van zijn hand terugvonden op de achterkant van een doodsbrief.

In kapelaan Vliegen vonden de Hoeseltse jeugdbewegingen altijd een dankbare inspirator als het ging om bonte avonden in mekaar te steken, er de teksten voor te schrijven en meestal ook om gans de organisatie ervan op zich te trekken. Die avonden werden bijzonder gesmaakt door een talrijk en dankbaar publiek op de lange avonden tijdens en onmiddellijk na de laatste Wereldoorlog.

Ook de tekst van het lied dat wij hierna laten volgen, schreef de kapelaan voor één van die bonte avonden. Kapelaan Vliegen beschrijft en analyseert er op een scherpe en sarcastische wijze de Hoeseltse plantrekkerij tijdens de Duitse bezetting.
» Lees meer