Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Uit de volksmond

Een kerstverhaal: Het vuurspuwertje

Lambrecht Lambrechts was een groot verzamelaar van volksgebruiken, volksverhalen en volksmuziek. In de tijd dat hij in Hoeselt woonde, en later, toen hij van uit de verre Vlaanders zijn vakanties in Hoeselt doorbracht, doorkruiste hij de ganse regio. Hij genoot van de landschappen, observeerde de mensen, ging met hen op de boom zitten, die voor de poort lag, vroeg, praatte en luisterde. Urenlang hing hij aan de lippen van zijn vriend Elias Vrancken, herbergier en zadelmaker in het Dorp. Als geen ander kon Vrancken de romantische verhalen uit de Hoeseltse dorpsfolklore, de "zoâgen" en de spookverhalen die 's avonds rond de Leuvense stoof verteld werden, en de kleine dorpshistories en roddelverhalen aan de man brengen. En Lambrechts noteerde ijverig ...
Die ziel van Hoeselt was Lambrechts' inspiratiebron voor zijn literair oeuvre: zijn poëzie, zijn romans, maar vooral voor zijn novellen.

Ook zijn kerstnovelle, die wij u ter gelegenheid van Kertsmis 2008 willen aanbieden, speelt tegen de achtergrond van de aloude kerstgebruiken in Hoeselt. Hoeselt krijgt voor de gelegenheid de naam Melleveld mee.
Kerstavond en kerstnacht werd in familiekring doorgebracht. Er werd gekaart, er werd "gefriezelfrazeld" (over van alles en niets gepraat), er werd "aangebrande genever" of brandewijn gedronken en er werden boekweitkoeken gegeten. Om middernacht wenste iedereen iedereen een zalige Kerstmis. Er werd verder gevierd totdat, diep in de nacht, de klokken in de kerktoren hun Glorialiederen aanhieven en de blijde boodschap van kerktoren tot kerktoren werd doorgegeven.
Iedereen maakte zich dan op om naar de kaarsjesmis te gaan.

Lambrecht Lambrechts laat de hoofdrol aan een jonge, nog ongetrouwde onderwijzer, Jan Daelen, die zijn hart verloren heeft aan de mooie Tonia. Hij brengt zijn kerstavond door bij zijn grootmoeder, die aan de verre uitkant van het dorp woont. Voor de kenners: grootmoeder woonde in de Boskant, niet ver van de kerk van Romershoven, dat voor de gelegenheid de naam Bremmenvorst meekrijgt. De Boskanters gingen, omwille van de afstand, liever daar naar de mis, dan in hun eigen parochiekerk.
De tegenspeler, een breedsprakerig, geniepig en het-bloed-van-onder-de-nagels-halend addergebroed: Jefke Vermeylen. De titel van de novelle: Het Vuurspuwertje, verwijst naar alle hartvreterij die Jefke Vermeylen voortdurend uitbraakt, maar tegelijkertijd naar de "vuurzeikers" die tijdens de eindejaarsfeesten, althans bij de rijkeren, werden aangestoken om het keren van de zon te vieren.



Wij laten u meegenieten van hetgeen zich in Hoeselt afspeelde op een kerstnacht in het eerste decennium van de vorige eeuw en wensen u alvast vreugdevolle feesten en een nieuw jaar van vergeving, liefde, goedheid en vrede !

Piet Thoelen, namens gans de Hoeseltse Geschiedkundige Studiegroep en de mensen die elk op hun manier hun beste beentjes voorzetten in dit eerste jaar van www.hoeseltvrugger.be



Het vuurspuwertje

    - Vergeving! Liefde! Goedheid! Vrede!
    Dit waren de woorden, die Jan Daelen, de dichterlijke, zachtzinnige onderwijzer te Melleveld, in de feestelijke klokkentonen meende te horen, die die gure, winderige Kerstnacht door de donkere Demerdelling golfden.

    Hij was naar zijn grootmoeder aan de verre uitkant van het breed openliggend dorp gegaan, waar hij de nacht bij de haard had gesleten met kaarten, met friezelfrazelen en aangebrande genever te drinken, enigszins om het wrede liefdesverdriet tot bedaren te brengen, dat zijn jonge ziel sedert enige weken verscheurde, meest omdat hij een oude, christelijke gewoonte wilde onderhouden, die hem de gelegenheid gaf zijn grijze doopmoeder na middernacht een «zalige Kerstmis» te kunnen wensen.

    Daarna had de rimpelige, mild-gelukkige vrouw nog boekweitkoeken opgewarmd, die zij de vorige dag gebakken had, zodat het nu kwart na drie uur geworden was en dat de klokken reeds in verscheidene dorpen van Zuid-Limburg hun bronzen glorialied aangeheven hadden.

    Gans alleen stapte Daelen over de morsige veldweg, want grootmoeder was niet sterk genoeg meer op de benen, om naar de blijde kaarsjesmis te gaan, en haar andere huisgenoten togen liever te Bremmenvorst naar de kerk, die veel dichter bij haar woning lag dan die van haar eigen dorp.

    - Vrede! Vrede! sprak de meester vermanend tot zijn bonzend hart, dat geen ogenblik rustig bleef, sedert hij de overtuiging bekomen had, dat de blonde Tonia hem niet meer beminde en dat zij haar hart geschonken had... aan die... aan die...

    O, onweerstaanbaar begon hij zijn dikke vuisten in de warme zakken van zijn overjas te ballen.

    Dat kereltje was gemeen, gemeen, al zaten zijn vroom-deftige ouders er tamelijk goed voor.

    Het was klerk op een postkantoor in Brussel geweest, doch had zijn plaats laten varen, omdat zij veel te weinig opbracht naar zijn schatting, om op een enigszins behoorlijke wijze mee te kunnen doen aan het leven van de liederlijke jonge lui in de hoofdstad.

    - Die veertienhonderd frank of niemendal, oreerde het, dat is net hetzelfde!

    Maandenlang had Jan Daelen zich vroeger de moeite getroost, beider ouderdom verschilde niet veel, om hem tot het afleggen van zijn examen voor te bereiden, doch nooit had hij een woordje dank over de lippen van het halve heertje horen komen, dat hem nu zelfs voor de oorzaak van zijn niet-vlug-genoeg-vooruitkomen in de wereld begon te beschouwen en hem allerlei struikelstenen in de weg durfde leggen.

    - Nooit had ge mij moeten aanraden, kraste het koppige ding, naar dat verwenste examen te gaan.

    Nu liep het daar met de handen in de zakken op het dorp, dronk druppeltjes anijs met de herbergdeernen, bulderde tegen kerk en pastoor en bedierf talrijke brave boerenjongens, die het te Luik naar slechte huizen leidde.

    - Dat is niet waar! schudden de meeste lieden, wanneer zij daarover hoorden vertellen, want Jefke Vermeylen - zo was zijn naam - kon vriendelijk omgaan met zijn dorpsgenoten, hun minzaam op de schouder kloppen en hun nu en dan een lekkere sigaar uit zijn koker laten nemen.

    - Daar valt niets op hem te zeggen! boften de enen.

    - We zouden voor hem vechten! dreigden de anderen.

    Jefke Vermeylen was nagenoeg de enige bewoner van Melleveld, die een zekere geleerdheid bezat, maar die geleerdheid was niet veel meer dan wat Brusselse bluf, en enige malen waren zijn leugenpraatjes vergruizeld geworden door de sarcastische argumenten van Mijnheer Daelen - en dat, dat kon hij zijn oud-onderwijzer niet vergeven.

    Hij, Vermeylen, diende baas op het dorp te zijn, hij alleen!

    - Zwijg me toch van die arme pennenlikker! beet het manneke, bot en korzel, als er in zijn bijzijn over Mijnheer Daelen gesproken werd.

    Toen er een secretaris voor de onlangs in het dorp gestichte veeverzekering moest benoemd worden, wist het vlugge ventje door zijn kuiperijen de onderwijzer dat bezoldigde postje uit de hand te roven, dat hem min of meer toekwam, daar hij twee jaar lang gratis het schrijfwerk voor de samenwerkende melkerij van dezelfde Melleveldse boeren had verricht.

    - Daelen maakt fouten! siste het venijnig mondje. Is nooit sterk in 't rekenen geweest! Zijn inspecteurs zeggen het zelf!

    De boeren geloofden de woorden van het springertje met zijn blond kneveltje, doch durfden de goede onderwijzer op het einde van de maand niettemin verzoeken een handje bij te willen steken, om het Brusselaarke de kopbrekende arbeid wat te vergemakkelijken.

    - Ba! Ik zal maar door de zure appel heen bijten! had zich de goedhartige onderwijzer getroost, die in die tijd eigenlijk nog maar hulponderwijzer was.

    Toen hij eindelijk, bij het aftreden van de hoofdonderwijzer, een sport in de maatschappij mocht klimmen, wilde het sluwe leeglopertje hem daar alweer in het haar zitten.

    Dat lukte echter niet. Daarom schreef het de benoeming toe aan de bemoeiingen van de politieke partij, die sedert een paar jaren meester was op het gemeentehuis.

    - 't Is de onrechtvaardigste benoeming, verklaarde het, die ooit in Melleveld is gedaan geworden!

    En zo wrevel sloeg het dan met zijn rieten stokje op de herbergtafel, dat de glazen dreigden om te kantelen.

    Soms ging het nog verder:

    - Zodra de andere partij boven komt, wordt Daelen weer afgezet. Dat is klaar.

    Niemand sprak dat tegen.

    - O, dat verachtelijk, dat verfoeilijk vuurspuwertje! knarsetandde vaak de meester, die zijn geduld begon te verliezen en de mogelijkheid voorzag, dat het eens tot een geweldige botsing tussen hem en dat verwaten schurkje zou kunnen komen.

    Bij de dood van de oude notaris, die erevoorzitter van de dorpsfanfare was, had Jan Daelen een plechtige redevoering op het kerkhof afgelezen, hetgeen de volgende laffe kritiek van Vermeylen had uitgelokt:

    - Nog al knap, ja. Maar ze is afgeschreven. Letterlijk afgeschreven. Als ik het u zeg. In een gazet van Brussel heeft krek hetzelfde gestaan. Woordelijk, mensen; woordelijk.

    En de Melleveldse boeren beaamden:

    - Waar zou onze meester dat ook allemaal geleerd hebben?

    Hierop ging het keffertje voort :

    - Voorzeker niet in die ouderwetse, verkwezelde normaalschool van Sint-Truiden, waar hij zijn diploma gehaald heeft. Zo 'n diploma heeft geen de minste waarde; dat is clair!

    Niet enkel onder de zuiplustige boeren telde het blaf- en lasterzieke manneke goede vrienden, zelfs de heren en de geestelijken liepen hoog met hem op.

    - Zou Jefke liberaal zijn? vroeg de burgemeester op een zekere keer in De vier Winden.

    - Neen, dat geloof ik niet! humde de secretaris. Een knappe jongen althans!

    Op het doksaal vertelde de knappe jongen soms akelig-vuile praat, ja, hij durfde er zelfs vloeken en uitvallen tegen de pastoor, die hem daar gratis een plaats had geschonken en die hem nooit het minste kwaad had gedaan.

    - Hoor hem weer eens, de paap! kicherde en kazelde het, terwijl het de twee zoons van een rijke veeboer met de ellebogen aanstiet. Houd uw mond, lelijke loebas, — of berst!

    Toen de aandacht van de pastoor eens door een kerkzanger op die feiten werd gevestigd, luidde het antwoord:

    - Dat is niet waar. Bemoei u met uw zaken.

    Ook de meisjes van het dorp wilden niet geloven, wat er achter de rug over Jefke verteld werd, en vonden hem een lief, kranig, hoffelijk kereltje, dat zij zich heel graag aan de arm hadden gewenst, om het blijde leven in te wandelen. Van Brussel had het overigens de gewoonte meegebracht nooit anders dan met een net foelaarke onder de lui te komen en een scherpe kromhaak aan zijn geelblonde moustache te maken, hetgeen het met twee fijne tangetjes deed, werd er heimelijk verteld, waarin de kneveltippen 's avonds werden vastgelegd.

    Sedert een zestal maanden verkeerde de onderwijzer met de dochter van boer Zeghers, de ernstige en bekwame Tonia, die hij echter nog wat te jong achtte, om ze dadelijk ten huwelijk te vragen.

    - Dat die twee een paar zullen worden, voorspelden de lui, dat hoeft niemand te betwijfelen.
Het Brusselaarke maakt ze hem afhandig!

    Te Tongeren had het haar op een foordag nagelopen en veertien dagen later had zij met zijn oudere zuster een bedevaart naar Rozendael ondernomen, waar het galante ventje hen reeds voorgegaan was en toevallig aan de ingang van de kerk ontmoette.

    En toen waren de nukken van Tonia gevolgd, haar vlagen van weemoed, haar bittere woorden, haar leugens - en eindelijk had Daelen de waarheid geraden, de huiveringwekkende waarheid:

    - Zij is verslingerd op dat onding!

    Acht dagen lang had hij het onding opgezocht, ganse avonden had hij door de straten van het dorp gewandeld, om het ergens te ontmoeten, om het uit de ene of andere herberg te zien komen, om het te vermorzelen onder zijn voet.

    - Neen. Vrede! Vergeving! Liefde! riepen nu de volle klokkenkoren, die een tijd lang hadden gezwegen en reeds voor de tweede maal begonnen te bimbammen.

    En dreigend als een vaderlijke vermaning, plechtig als de psalm uit de mond van een priester, klonk het klinkklare klepelen voort door de heilige nacht, soms voor een ogenblik onhoorbaar gemaakt door de schuifelende windstormen, dan weer door de echo's tegen de verre heuvelklingen herhaald:

    - Liefde! Vergeving! Vrede!

    Vergeven? Was dat wel mogelijk?

    Had hij in Tonia niet het ideaal menen te vinden, dat hij zich altijd van een levensgezellin had gedroomd? Hadden niet de pastoor en de oud-onderwijzer toegejuicht bij hun verkering en met hem beaamd, dat zij de aangewezen vrouw was om zijn echtgenote te worden?

    - Hoe is het Gods mogelijk, dacht hij bij zich zelf - en daar kwam een hik in zijn keel - dat zij geen onderscheid heeft kunnen maken tussen een eerlijk mens met eerlijke bedoelingen en die vuige stumperd, die heel zijn leven te lui zal zijn, om voor haar te werken, en die haar voorlopig alle Zondagen gaat vergeten in Luik?!

    Plitspletsend draafde de hijgende meester door de donkere aardeweg, waarop slechts hier en daar de waggelende lantaren van een misganger te zien was, doch eindelijk daalde hij de hellende akkers van de glibberige Hoogplank af en daar zag hij het kerkje van Melleveld, laaiend klaar verlicht aan al de vensters, in de verre diepte liggen.

    Zo even was hij een dronkaard voorbijgetrapt, die hem nu spottend achternazong:
Omdat hij een pennenlekker is,
Omdat hij niet lachen kan,
Ja, daarom en ziet zij hem
En daarom en wil zij hem
Niet meer !
    Daelen herkende de stem: die van zijn vijand!

    - Ik heb onder uw duiven geschoten, he! grinniklachte de kleine sloeber achter zijn rug, want ook hij had het silhouet van de meester herkend.

    Deze luisterde niet en beende door, haastig.

    - En ge dacht, gij, dat ge ze al beet hadt! Ha ha ha ! Drie keer ben ik bij haar geweest, drie keer, meer niet, - en ze was de mijne! Al de meisjes van Melleveld zijn de mijne! Ik kan ze allemaal rond mijn vingeren draaien! Ha ha ha!

    Met de tanden opeen geklemd, stapte Daelen de naburige Demerweiden in, een slingerpaadje na, dat zijn weg merkelijk moest verkorten.

    - Nu heb ik réveillon met haar gevierd; hoort ge dat? In uw plaats gevierd, wil ik zeggen.

    Hij zweeg weer een ogenblik.

    - Wat durft zo 'n onnozel schoolmeesterke zich ook inbeelden? Gij, de man worden van de mooie Tonia? Bij lange niet, zulle! Die werd in de wieg gelegd voor ons, Brusselaars, voor mij wil ik zeggen.

    De dronkaard wilde niet zwijgen.

    - En een kwezel is ze niet, hoor. Dat heb ik...

    De meester dacht:

    - Het kereltje moet natuurlijk vuur spuwen op iedereen, ook op zijn beminde!

    Met weerzin bemerkte hij, dat Vermeylen hem door de natte weiden nagezwijmeld kwam.

    - Neen, een kwezel is ze niet. Toen de oude stijfkop naar bed was, heeft ze mij weer terug binnengelaten door de schuur.

    Dat was waarschijnlijk een leugen. De meester begreep, dat Vermeylen na middernacht uit de hoeve van boer Zeghers vertrokken was, maar nog ergens een kroegje had zien openstaan en dat hij daar baldadig geslempt had, totdat de lieden hem beleefd buiten gezet hadden met de vermelding, dat de kerstklokken al begonnen te luiden.

    Zo haastig draafde de onderwijzer door, dat hij hem eindelijk, tot zijn grote voldoening, kwijt geraakte.

    - Na sa! Nu moet ik nog terug! zuchtte Daelen ontstemd, toen hij aan de beek gekomen was, waar de gemeentewerklieden het oude, sedert lang vermolmde brugje hadden weggenomen, dat door een nieuw vervangen moest worden.

    Aan een paal hing een lantaarn, die niet brandde, waarschijnlijk omdat hij uitgewaaid was.

    - Zo zo? schuddekopte de goede man, want hij wist, dat de Demer, die daar nauwelijks anderhalve meter breedte had, tamelijk diep was en rond die tijd van 't jaar boordevol naar de molen liep.

    Toen hij de dronkaard op dezelfde wegel ontmoette, begreep hij:

    - Vermeylen loopt de dood te gemoet!

    Vermeylen bemerkte hem insgelijks en gaggelde:

    - Werkt ge weer terug, schoolvos? Wilt ge mij van achter bespringen misschien? Pas op: ik ben gewapend!

    Een eind verder bleef de onderwijzer staan en hij vroeg zich af, of hij het ongeluk, dat onvermijdelijk ging gebeuren, niet eerlijk en christelijk moest beletten, want heel zeker had Vermeylen niet beter dan hij onthouden, dat het brugje afgebroken was.

    - Hij moet het maar weten! besloot Daelen en iets gelijk een genotvolle rilling daverde hem door het lijf.

    Hij vonniste voort:

    - Ik weet, dat hij, de schoelie, er mij niet uit zou halen! Mij erin stoten misschien, zo hij kon, ja, dat wel!

    Toch bleef hij de stap vertragen, benieuwd of hij de akelige plons niet horen zou.

    Neen, hij hoorde niets; niets dan de klokken in het diepe dal, die schone, wondervolle kerstklokken, die luider en machtiger riepen:

    - Liefde! Vergeving! Heil!

    Zij schenen te prediken:

    - Onze Lieve Heer heeft zo veel geleden en zo veel vergeven op aarde: de snoodste ondankbaarheid van de mens, die hij met weldaden overladen had! En om de mens de onnoemlijke misdaad te helpen uitboeten, aanvaarde hij het offer van zijn eigen zoon, die als een martelaar op de wereld kwam ginder, ver, in een arme, houten stal. En zeg: het kind, dat daar geboren werd, was toch wel veel edeler van afkomst dan... was toch wel meer, honderd duizend keer meer, dan.., een schoolmeester.. een onbekende, Demerlandse boerenschool- meester...

    Daelen begon tot de overtuiging te komen, dat zijn wrok weinig of niets te betekenen had in het heelal.

    Dat werd hem nog duidelijker, toen enige flarden van overoude kerstliederen in zijn geheugen begonnen te spelen:
Mens, aanschouwt hier dat groot wonder:
God ligt machteloos en krank,
Die de bliksem en de donder
Stadig heeft in zijn bedwanki
    Een ander welsprekend vooiske, dat hij zijn scholieren had leren zingen, kwam aangehuppeld:
Als een balling moest hij dolen,
Die de vossen geeft hun holen,
Hij, door wie de schepping leeft.
Hij moet vluchten, hij moet schuilen,
Waar de winterstormen huilen,
Die de zon haar luister geeft.
    Weer bleef de jonge man staan... Het hart zat hem in de keel... Niets te horen... Denkelijk had de dronkaard, evenals hij, het gevaar bijtijds bemerkt... Spoedig zou hij weer op de goede baan zijn... Doch... daar klinkt een snijdende gil door het ruim.

    - Oei oei!... Help!...

    En daarna nog eens:

    - Help! Ik verdrink!

    Daelen begreep:

    - De wereld is van hem verlost... En ik ook.

    En een andere gedachte flitste hem door de geest:

    - Nu kan Tonia de mijne nog worden!

    Maar de klokken geboden:

    - Vrede! Vergeving! Doe wel aan degenen die u haten en bid voor degenen die u vervolgen en lasteren!

    Zou hij... ?

    Hij dacht aan zijne vrome kinderjaren.., aan zijn goede moeder in de hemel... aan...

    Niet langer aarzelt hij meer; hij snelt naar de donkere beek, waar hij zich plat op de buik legt, met de éne hand de stevige lantaarnpaal omklemt en met de andere in het kille, robbelende water tast. Hij grijpt de drenkeling bij de schouder en trekt hem, niet zonder een geweldige krachtinspanning, op de oever.

    - Dood kan hij niet zijn! oordeelde hij, al gaf Vermeylen geen teken van leven meer.
Deze kon een minuut in het water gelegen hebben, meer niet.

    Haastig droeg Daelen hem, na de lantaren ontstoken te hebben, naar het kleine plankenhuisje, dat de werklieden in de nabijheid hadden opgetimmerd. Daar wierp hij hem op een bundel stro, knielde naast hem neer, rukte zijn klederen aan de keel open en bracht zijn armen in vlug-pompende beweging.

    Doch te vergeefs: Vermeylen veroerde niet meer.

    De onderwijzer legde het oor tegen zijn boezem en hoorde, dat het hart nog klopte.

    - Vermeylen! Vermeylen! riep hij.

    Geen antwoord.

    Met een strooiwis wreef hij over zijn naakte borst en hij haalde zijn rode neusdoek uit, om hem het slijk en het lijmige water uit de lelijk afhangende knevels te drogen.

    - Vermeylen! Hoort ge mij niet? We zijn geen beste vrienden, maar zie, uw dood wens ik daarom niet!

    Eindelijk begon de man weer te ademen; hij scheen zijn weldoener echter niet te herkennen.
Hij braakte veel water, keek naar de smokige lantaren en liet een pijnlijk-dof gekreun horen.

    Daelen denkt een ogenblik na, rent met de lantaren naar buiten en hangt ze aan de staak - voor de andere misgangers - waarna hij weer naar de drenkeling terugkeert.

    Zonder tijd te verliezen tilt hij hem op zijn schouder, stampt de casse-tête weg, die op de grond gevallen is, loopt de vochtige broekbeemden door en draagt hem naar de naburige molen, waar de lieden gereed stonden om naar de mis te gaan.

    Toen de dronkaard daar enige minuten achter het knappend vuur in een zetel had gelegen, kwam hij tot het klare bewustzijn weer.

    - Hoor eens, pennenlikker, begon hij te bijten en te brabbelen; een andere keer de handen van mij afhouden, zulle! Met een kale heer van uw soort wil ik niets gemeen hebben.

    De meester was niet verwonderd en maakte de overweging:

    - Een vuurspuwer kan natuurlijk niets anders dan.... vuur spuwen.

    Maar de molenaar riep:

    - Weet gij het dan niet, Vemeylen? Hij heeft u uit de beek gehaald!

    - Da's gelijk! lalde het antwoord. Ik wil nog liever creveren dan door hèm gered te worden!

    De meester vertrok en kwam nog juist bijtijds in de mis.

    - Enfin, 't is een mens! dacht hij. Ik ben overtuigd, dat, op dit ogenblik, mijn goede moeder in de hemel tevreden zal zijn over mij.

    Nooit had hij de kaarsjes en de vetpotjes zo vriendelijk zien schitteren op het altaar; nooit had het Gloria en het Pax hominibus van de kerstliederen hem zo lief in het oor geklonken!

Lambrecht Lambrechts
Limburgsch Leven - 1913



Memling, jaren 1470


Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be