Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Hoeselt Vrugger

"De Goden die uit de hemel vielen" - deel 2 : De vluchtroutes

Piet Snellings

In een eerste aflevering op deze website vertelde de auteur over het neerstorten van een Amerikaanse bommenwerper op 17 augustus 1943 op de terugweg van een bombardement in het Duitse Schweinfurt.

image(20220325-De vluchtroutes.jpg|605|460|null)<%)()%>
Voor uitleg zie legende

De bemanning verlaat het neerstortende vliegtuig en landt op verschillende plaatsen in en rond Hern.

Lees verder hoe drie bemanningsleden onderduiken en nadien door verzetsorganisaties uit het land worden geholpen. Net als zij in Parijs zijn aangekomen, denken zij in veiligheid te zijn en worden dan gearresteerd.

Zij worden naar Duitse kampen gevoerd en tot aan het einde van de oorlog in gevangenschap gehouden.

______________

DE VLUCHTROUTES



DE EVACUATIE VAN SARGENT UIT HET VELD

Van een aantal mensen die in het veld aanwezig waren hebben we de naam kunnen achterhalen en enkelen hebben we ook kunnen interviewen.

Waren aanwezig:
Buckinx Egide van Sint-Huibrechts-Hern, Hansen Armand van Vrijhern, Jamaer Jozef en zijn zuster Trinette van Vrijhern, Egidius(Giel) Thijs van Sint-Huibrechts-Hern en Bèr Keppers van Sint-Huibrechts-Hern.
Armand Hansen en Bèr Keppers hebben alleszins een actieve rol gespeeld om de piloot in voorlopige veiligheid te brengen.

Interview met Egide Buckinx
“Ik was die dag in het veld achter de pastorij van Hern bieten aan het schoonmaken toen die vlieger over kwam.
De brokken vlogen in het rond. Overal lagen dozen met kogels op het land. Veel weet ik er niet meer van.
De eerste twee of drie dagen hebben de piloten in het bos van de Schaetzen gezeten.
Ze zaten op Hoemeskop (eigendom van de Schaetzen) in een soort hut van hanekam (varens) en takken tegen een boom. Daarna zijn ze naar de Hoemberg (eigendom van de Borman van Schalkhoven) gegaan. De Schaetzen had geschreeuwd dat ze van zijn goed af moesten. Wij gingen ze eten dragen en dan deden wij alsof wij konijneneten aan het steken waren en dat gooiden we dan over de mand met eten.”

null
Foto van de hut op de Hoemeskop

Interview met Giel Thijs
“Vele jaren geleden, maar we zijn het nog niet vergeten. 4 jaar lang waren wij bezet door de Duitsers, tot onze geallieerden ons kwamen bevrijden. Vele van deze jongens hadden er het leven bij in geschoten. Dagelijks hoorden wij het geronk van vliegtuigen die steeds de vijand gingen bombarderen.
Op zekere dag, toen ze hun bommen gelost hadden werden ze in de lucht aangevallen door Duitse jagers. Een vliegtuig werd geraakt en de bemanning moest het vliegtuig verlaten met de valscherm. Een ervan kwam hier bij ons. Terug op de grond gekomen was zijn eerste woord “Duitsland”?. Wij antwoordden, “Neen België”! Er werd zo snel mogelijk gehandeld om deze piloot naar een onbekende plaats te brengen, want de Duitsers kwamen zo gauw mogelijk zien om de piloot gevangen te nemen maar ze werden door de omstaanders in de verkeerde richting gezonden. Mejuffrouw De Schaetzen heeft daar een schitterende rol in gespeeld en daarom een schitterend applaus. Bèr Keppers was ook in het veld aanwezig. Hij sneed met een mes de parachute los, trok de ‘galosjen’ van de piloot uit en verdween met dit alles.”


Interview met Armand Hansen
null
“Ik heb de piloot (Sargent) gedragen: 3 km ver. Ik zag hem vallen van hieruit. Ik ben dan het veld in gelopen en heb hem op mijn rug genomen. Ik ben met hem op mijn rug de Hernsebaan overgestoken, waar nu die van Slechten gebouwd hebben, en zo heb ik hem het bos in gedragen, de tram over, zo hoog mogelijk op. Toen na 5 minuten kwam daar Madammeke de Schaetzen aan. Ook Gust Breban kwam aan. Hij joeg mij de schrik op het lijf. “Wat hebt ge nu gedaan, maar rap die jas uit !” Toen madammeke de Schaetzen daar aan kwam ben ik gauw weggegaan want ik betrouwde het niet meer. Hij was toen in goede handen. Ik heb daarna daar niks meer van gehoord.”



DE HERENIGING MET MC NEELY

Intussen was Mc Neely met zijn parachute geland op een veld aan de rand van het Wijngaardbos ter hoogte van Café “De Metser” Hij werd opgevangen door Jef Moens (Van Tumkes) die lid was van Witte Brigadegroep van Werm.

Luc Jorissen van Werm herinnert het zich nog:
“ Jef van Tumkes kwam met die piloot aankloppen op de boerderij van Free Mombeek en vroeg om de piloot te verstoppen. Free was (begrijpelijk) niet erg scheutig om dit te doen, gezien de enorme risico’s en ze gingen samen aankloppen bij de toenmalige burgemeester August Heynen. Deze opende het luikje van de voordeur en stuurde hen nors wandelen. Dan zijn Free, Jef Moens en de piloot richting steenweg gestapt. Free liep even vooruit om te kijken of het veilig was om de steenweg over te steken. Jef Moens ging met de piloot richting Hardelingen en toen het kasteel in zicht kwam zei hij tegen hem: “Amerika”. Hij kende geen woord Engels en bedoelde hiermee dat hij nu veilig zou zijn.”

Zo zag hij Sargent terug in zijn eerste voorlopige schuilplaats ‘onder de dennekes’ in de Ganzendries.

Deze locatie werd door de kasteelbewoners ‘Het Marie-bos’ genoemd. Daar kwamen ze in contact met de echtgenote van Charles de Schaetzen, mevrouw Mathilde d’Udekem d’Acoz. Ook dochter Geneviève de Schaetzen kwam ter plaatse.

Geneviève de Schaetzen:
“Ik was in mijn kamer, in het torentje van het kasteel. Plots zag ik vrij dichtbij een parachute neerkomen.
Ik ben dadelijk naar buiten gelopen in de richting van waar ik de parachute gezien had. Sargent kwam aan in 'het Marie-bos'.
Ik was verpleegster van opleiding en verzorgde de gekwetste enkel van Sargent. De kwetsuur was nogal ernstig.
Ik heb dokter Duchateau van Hoeselt verwittigd. Deze is onmiddellijk gekomen en heeft de enkel van Sargent verzorgd in het Marie-bos.
Hoewel hij een hevige flamingant was en als dusdanig verdacht, heeft hij altijd het stilzwijgen bewaard .


“Ik heb later mijn trouwkleed laten maken uit het stof (witte zijde) van de parachute van Sargent.”

null
Foto van Geneviève de Schaetzen tijdens het interview

Intussen was Harie Snellings verwittigd. Sargent en Mc Neely werden ’s nachts door hem overgebracht naar de hoger vermelde’ Hoemeskop’. Ze verbleven in een primitieve hut, de geliefde speelterrein van de kinderen van de kasteelheer. Op dat ogenblijk was de Schaetzen, eigenaar van het bos, nog niet op de hoogte van hun verblijf in zijn bos. Zijn vrouw en dochter hadden hem blijkbaar nog niets verteld.

HARIE SNELLINGS SPEELT HOOG SPEL

Byington landde in Vliermaal in een weide op het Hoogveld, kort bij het kasteel van de Braconier.
Hij werd opgevangen door een lieftallige juffrouw op een fiets met een been in het gips. Zij heeft hem waarschijnlijk naar het kasteel gebracht.
null

De kasteelheer van Vliermaal kreeg diezelfde avond laat bezoek van Harie Snellings, die Byington kwam ophalen. De kasteelheer, Yvan de Braconier, vertrouwde het zaakje niet, tot Harie hem vertelde dat hij van het verzet was en de twee anderen reeds had verstopt.
Om dit te bewijzen liet hij hem hun ‘dog tags’ zien.
Byington kreeg ook een fiets en samen, met enige afstand van elkaar, fietsten zij naar Hardelingen.

null
Foto van kasteel van Vliermaal

Onderweg passeerden ze het huis van Haries’ verloofde, Maria Willems. Het was rond 11 uur, een prachtige zomeravond en er zat nog heel wat volk buiten te buurten en te genieten. Iemand zei, “Kijk daar is precies Harie van Peike, nog zo laat, wie zou daar bij hem zijn”. Maria wist wel beter maar zweeg wijselijk.

ONDERGEDOKEN IN HARDELINGEN

De eerste nacht bracht het drietal dus door op de hoger vermelde ‘Hoemeskop’, een beboste heuveltop bij het kasteel van Hardelingen en eigendom van Charles de Schaetzen. ’
null

's Anderendaags kreeg Harie, die op een boogscheut van het kasteel, in de zagerij van zijn vader werkte, telefoon van Charles De Schaetzen. Die had lucht gekregen van de aanwezigheid van de piloten en dreigde om “de Pruis” te verwittigen als ze 's avonds nog in zijn bos zouden zijn.

Die nacht heeft Harie de drie mannen noodgedwongen verhuisd naar het tegenover gelegen bos, eigendom van Charles de Borman, kasteelheer van Schalkhoven.
Hij zorgde voor dekens en de familie Breban bracht driemaal per dag eten. Om niet op te vallen staken zij met een mand het veld over en deden alsof ze konijnenvoer uitstaken. Dit groensel werd op het voedsel in de mand met eten gelegd.

Germaine Breban vertelde:
“De piloten zijn nooit thuis binnen geweest. We zijn ze wel drie keer per dag eten gaan brengen en dan gooiden wij de mand vol met konijneneten.”

Maria Willems bakte wafels. Die moeten wel heel lekker geweest zijn want tijdens ons bezoek later aan Sargent en Mc Neely in 1997 spraken zij nog enthousiast over de lekkere wafels die Harie hen bracht in hun schuilplaats.
<br />
Foto van piloten in bos:  1 en 2


TRANSFER NAAR MECHELEN-BOVELINGEN

Al gauw werd de situatie in het bos te onveilig. Er werden enkele inwoners van Hern in de buurt gesignaleerd die misschien geen zuivere bedoelingen hadden.
Een evacuatie naar veiliger oorden was dan ook een dringende optie.

Op de derde (of de vierde) dag van hun verblijf in het bos werden de piloten opgehaald door een camion met open laadbak van de firma A. Coune van Waremme. Adolphe Coune (°26/10/1888) runde een familiebedrijf dat zich toelegde op wegeniswerken.
Zijn neef, Jozef Kindermans, woonde in Mechelen-Bovelingen. Hij was architect en verzorgde de administratie van het bedrijf van zijn oom. Hij was tevens de spilfiguur van de groep Otarie A.S.CG137 van het Geheim Leger.

Voor hun vertrek werden de drie mannen geschoren door Fred Breban. Dit gebeurde droog, met een scheermes (sjoas). Fred sleep dat scheermes op zijn handpalm. Sargent had er na al die jaren nog geen goede herinnering aan: “ A man was brought to us and shaved us with a straight raisor and NO water.”

null


De chauffeur, Roger Claeskens van Heers, was eveneens lid van de groep Otarie. In volle dag werden de mannen opgehaald aan de rand van het bos. Sargent, met verstuikte enkel, nam plaats naast de chauffeur. De twee anderen zetten zich op de hoop zand waarmee de open laadbak gevuld was. Zo vertrokken ze richting Mechelen-Bovelingen, waar ze onderdak kregen in de woning van Jozef Kindermans.

null
Mevrouw Claeskens, die op de steenweg te Heers woonde, zag haar man met de camion voorbij rijden.
Ze getuigde: "Wat een risico dat mijn man nam. Je kon van ver zien dat de mannen op het zand in de laadbak niet van hier waren. Daarenboven hadden ze kleren aan die hen niet eens goed pasten".

We hebben ook Paula, de zuster van Jozef Kindermans kunnen interviewen. Ze woonde nog in het bewuste huis.
"Ik was 14 jaar toen de drie Amerikanen hier aankwamen. Ze zaten op een kamer op de bovenverdieping. Ik mocht geen contact met hen hebben. Een van hen had een gewonde enkel. Ik weet nog goed dat zuster Fidelia, samen met twee andere zusters van het plaatselijke klooster, 's zondags na de hoogmis de gewonde piloot is komen verzorgen. Ik mocht daar niet bij zijn. Na enkele dagen zijn ze van hier naar Luik vertrokken.
De gids op de tram van Tongeren naar Luik was waarschijnlijk een zekere Leon Ghijsen. Hij was kaartjesknipper en woonde te Luik, Rue Sainte Marguerite, vlak naast Place Saint Lambert."


null

Zusters van Mechelen-Bovelingen


VAN LUIK NAAR BRUSSEL

Van de tussenstops in Luik en Brussel weten we alleen wat Roland Sargent ons vertelde:
“We verbleven verscheidene dagen in dit huis (van Jozef Kindermans), onttrokken aan de buitenwereld door gordijnen voor de vensters. Die zondag bracht diezelfde man ( Jozef Kindermans) drie kloosterzusters mee naar huis, van de kerk, na de mis. Een van hen masseerde mij op een vriendelijke, zachte wijze en verbond mijn enkel. Ze wensten ons goede moed en veel geluk op onze verdere tocht.
Van bij Kindermans reden we overdag met de tram naar Luik. Een onbekende man ging met ons mee als gids. Op de overvolle tram stonden wij schouder aan schouder met personeel van de “Luftwaffe”, maar zij hadden enkel oog voor de meisjes in de tram.
In het centrum van Luik stapten wij af en werden naar een café op een plein gebracht, alwaar wij de eigenaar ontmoetten. Deze nam ons mee naar een appartement op de eerste verdieping. Zijn vensters gaven uit op het plein in de nabijheid van het stadscentrum en zijn radio, naast het open venster speelde zeer luid als hij naar de BBC luisterde.
Wij dachten dat de Duitsers dit zeker konden horen en ontdekken…..maar niets daarvan.
Van Luik werden we in auto's naar Brussel gebracht : Byington in één auto en Mc Neely en ikzelf in een andere auto. Het was een wilde rit, tegen hoge snelheid door de dorpen, de ene wagen achter de andere. Op een bepaald punt konden we op het nippertje een groep van marcherende “Hitler Jugend” en hun leiders, ontwijken. Mc Neely en ikzelf konden het roekeloze gedrag van de bestuurder niet vatten. We waren er absoluut zeker van dat ze ons zouden inrekenen vooraleer we Brussel bereikten, maar er gebeurde niets. Op zeker ogen blik verloren we de tweede wagen uit het oog en reden we alleen verder naar Brussel. Later in Brussel vernamen wij van Byington dat zij lek gereden waren en zo gedwongen waren om de schade te herstellen.
We reden Brussel binnen langs de noordoostkant, reden dan zuidwaarts via een parkweg naar een residentiële wijk en stopten vlak voor een huis met drie verdiepingen in een dichtbevolkte buurt. Toen we het huis binnen gingen werden we door een dozijn jongeren begroet, allen in burgerkleren, allen geallieerde piloten die onlangs waren neergeschoten en waarvan ik er één herkende: het was een piloot van een ander eskadron van onze eigen 9de groep in Engeland.

Dit huis was een doorgangshuis van het verzet, om ontsnapten als wij, zo snel mogelijk terug onder geallieerd militair commando te krijgen en werd geleid door een man die vloeiend Amerikaans-Engels sprak, samen met nog verscheidene andere mannen.
Het huis had het uitzicht van een college-slaapzaal, we aten aan een lange tafel, sliepen op matrassen op de vloer, lazen boeken en tijdschriften, speelden met de kaarten enz., enz. in afwachting dat de verzetsbeweging de volgende stap zette om ons uit Europa te smokkelen en terug naar Engeland te brengen. Onze ontsnappingsroute liep via Spanje naar Portugal of Gibraltar. De dag dat we in Brussel aankwamen vertelde men ons dat een vorige groep reeds in Spanje was aangekomen. Wij waren er zeker van dat ook wij het zouden redden.
In het huis kregen we onze valse identificatiepapieren en de nodige reispassen, valse namen en persoonlijke levensgeschiedenissen, geschikte kleren voor de reis en instructies van wat te doen en wat niet te doen.
We waren heel erg geschokt dat we ons militair herkenningsteken dat we onder ons hemd rond onze hals droegen, moesten afgeven. Deze 'dogtags' waren het enige bewijs waarmee we konden aantonen dat we militairen waren. Met heel veel tegenzin hebben we ze aan de verzetsmensen afgegeven, voornamelijk omdat eerder in Engeland, tijdens een briefing, ons op het hart werd gedrukt de verzetsorganisaties te vertrouwen en van juist te doen wat zij ons opdroegen. Aldus schikten we ons daarin.”


TREINREIS NAAR PARIJS : EEN THRILLER

Sargent:
“Na enkele dagen werden we met een groep van 10 mensen, waaronder Byington, Mc Neely en ikzelf naar een spoorwegstation - waarschijnlijk Brussel Zuid - gebracht van waaruit we naar Parijs zouden sporen. We kregen onze tickets van onze gids, werden aan boord van de trein gebracht en in een compartiment gezet naast verschillende burgers.Onze gids stond buiten in de gang naast het compartiment, zodat we hem konden zien. De trein vertrok en reed naar de Franse grens zonder incidenten.
null

Zuidstation in Brussel in 1943

Aan de grens stopte de trein en de reizigers werden verzocht uit te stappen, terwijl de gendarmes de trein controleerden. Onze gids deed ons teken van te blijven zitten, zodat toen ons compartiment gecontroleerd werd, wij nog allemaal op dezelfde plaats zaten. Een gendarm vroeg wiens bagage in het bovenrek lag. Niemand antwoordde want wij hadden instructies gekregen om tegen niemand Frans proberen te spreken. Opnieuw werd de vraag gesteld. Opnieuw stilte. Tot een Canadese piloot, die de ondraaglijke spanning van de stilte niet meer aankon, antwoordde dat die bagage toebehoorde aan reizigers die de trein verlaten hadden.
Daarop vroegen de gendarmes onze identificatiepapieren. We overhandigden ze en nadat ze nagezien waren werden ze ons terug overhandigd. De gendarmes gingen de gang in en ondervroegen onze gids terwijl wij de ontwikkelingen met stijgende spanning volgden. Toen kwamen de uitgestapte reizigers terug hun plaats innemen. De gendarmes bleven naast onze gids staan, één links van hem en één rechts van hem terwijl de trein zich terug in beweging zette, richting Parijs.
We bleven zitten met gemengde gevoelens over onze gids en voelden ons heel ongemakkelijk over onze eigen toestand.


We raasden door Frankrijk, door vele steden en dorpen over kilometers lange spoorlijnen.
De trein vertraagde toen we een groot station naderden, aangeduid als “Gare du Nord” en stopte.
Toen de reizigers opstonden en het compartiment verlieten, zagen we onze gids met de gendarmes, naar de de achterkant van het rijtuig gaan. Hij keek niet eens meer naar ons. Met een gevoel van fatalisme en paniek volgden we de andere reizigers naar buiten. Op het perron voegden we ons tussen de massa burgers en Duitse soldaten. We werden in de menigte verdrongen en probeerden onze gids en zijn escorte gendarmes niet uit het oog te verliezen. Hij was onze enige hoop en houvast die we hadden om uit Europa te ontkomen.
Op het ogenblik dat wij de uitgang van het station naderden, keek onze gids over zijn schouder naar ons en knikte in de richting van een jonge man die aan de uitgang stond. We merkten het signaal dat hij ons gaf en begaven ons in de richting van de jonge man. Toen deze merkte dat we in zijn richting gingen draaide hij zich om en ging, door ons gevolgd, het station uit.
Hij liep de straat over, langs enge hoeken en smalle straatjes tot hij uiteindelijk een zijstraat insloeg en ergens binnen ging. We volgden hem zo onopvallend mogelijk, ikzelf als laatste wegens mijn verzwikte enkel. We stapten binnen in een klein onooglijk hotelletje. Binnen was een schaars verlichte, zeer smalle hall, die ons naar het middelpunt van het gebouw leidde. Wat verder, aan één kant, stond een tafel met ringen van hotelsleutels aan de muur. De man achter de tafel, waarschijnlijk de concierge, sprak met de jonge gids die ons daar gebracht had. De mannen van onze groep stonden opgesteld langs één zijde van de hall in de volgorde die zij naar binnen gekomen waren, zij aan zij, de ruggen tegen de muur. Ikzelf stond het dichtst bij de deur waardoor we binnengekomen waren.


IN DE KLAUWEN VAN DE GESTAPO

Terwijl we daar stonden te wachten – we dachten dat het was om onze kamers aan te duiden – ging de deur open en kwam een nogal ruw uitziende groep mannen binnen. Ze kwamen langs de hall ons voorbij tot de eerste man de laatste van onze groep voorbij was. Dan, met één van hen tegenover één van ons, alsof het was afgesproken, draaiden ze zich om en duwden hun pistolen in onze maag en riepen: “handen omhoog”.
De verrassing was compleet! Sprakeloos, aangeslagen en vol ongeloof, staken we onze handen omhoog en werden we gefouilleerd op zoek naar verborgen wapens.

De enig hoorbare klanken waren de uitroepen en de vijandelijke opmerkingen van onze gijzelnemers.
Handboeien werden om onze polsen geslagen en vrij onzacht werden we door een deur naar een aanpalend vertrek geduwd. Een grijskleurige bus was juist voor het hotel gestopt en een Duitse officier stond naast de deur de operatie te volgen. Ze wisten precies dat wij er zaten aan te komen en met hoeveel wij waren. Mijn hoofd duizelde nog steeds van deze onverwachte wending. Ik werd aan boord van de bus geduwd, vastgeklonken aan één van de mannen en was me nauwelijks bewust van de voorbijgangers die naar ons keken en getuigen waren van het drama dat zich voor hun ogen afspeelde. Wat zij zagen was een groep van geboeide jonge mannen in burgerkleren die uit een hotel werden gehaald, en aangepord door een andere groep jonge mannen in burger met hun pistolen in aanslag, in een grijskleurige bus werden geduwd onder het nauwlettend oog van een Duitse officier. Ze hadden ongetwijfeld dergelijke incidenten al eerder gezien en beseften dat dit het werk was van de gevreesde en gehate Gestapo.


We reden recht door het centrum, voorbij de kathedraal van Notre Dame en andere populaire toeristische plekken, die ik ofschoon ik nooit voorheen in Parijs geweest was gemakkelijk kon herkennen. Ik dacht: “Wat een manier om Parijs te bezoeken, in de boeien geslagen, met een pistool tussen de ribben”. Een van de mannen van de Gestapo begon te zingen in het Duits en weldra zongen ze allen luidkeels mee. Het klonk als een helse overwinningslitanie als om te bewijzen hoezeer zij ons in hun macht hadden.
De bus draaide een toegang in een lange grijze muur binnen, die parallel met de straat liep. Hoge ijzeren hekken draaiden open en we stopten op een gekasseide binnenplaats, omgeven door gebouwen met tralies voor de vensters. Dit was de gevangenis van Fresnes, de beruchte Gestapogevangenis voor Franse ondergrondse activisten, saboteurs, spionnen, politieke gevangenen enz., enz.

null

Weinig van diegenen die hier binnen gingen als gevangenen hadden het geluk hier ongeschonden uit te komen. De bus stopte tegenover een laag gebouwtje in metselwerk. We werden uit de bus geduwd, de stenen trappen opgejaagd door luide bevelen van bewakers. Binnen in het schaars verlichte gebouw werden onze handboeien afgenomen. We werden ondergebracht in een kamer onder de bewaking van een gewapende Duitse soldaat, wachtend om ondervraagd te worden. Een voor één werden we naar één van de vele kantoren gebracht.
De kamer waarin ik werd gebracht was hel verlicht. De brede vensters zagen uit op het binnenplein waar de bus de gevangenis was binnengereden. De bewaker stond op en deed mij teken dat ik mocht gaan zitten. Hij begon met mij te praten op een vlotte, bijna vriendelijke toon, in een Engelse taal die recht uit Amerika had kunnen komen.
Hij vroeg wie ik was en wat ik in Frankrijk kwam doen. Ik zei mijn naam, dat ik een Amerikaanse piloot was, dat ik neergeschoten was, trachtte te ontsnappen aan gevangenschap en probeerde te ontkomen uit Europa.


Hij vroeg naar mijn militaire identificatie. Ik moest toegeven dat ik die niet had. Ik vertelde hem uiteraard niet waarom ik die niet had. De toon van mijn ondervrager veranderde aanzienlijk. Hij ondervroeg mij veel intenser, gedurende een kwartier of meer. Hij moest weten wat ik hier kwam doen, waarom ik in burgerkleren was, waar mijn militair uniform gebleven was .Hij dreigde dat ik als een spion zou behandeld worden als ik mijn militaire status niet kon bewijzen.
Ik herhaalde dat ik een Amerikaanse piloot was, neergeschoten boven bezet gebied tijdens een militaire operatie en dat ik probeerde uit Europa weg te komen. Opnieuw vroeg de ondervrager of ik een bewijs van militaire identificatie kon geven. Opnieuw antwoordde ik dat ik dat niet kon.

Tenslotte, droevig zijn hoofd schuddend zei hij dat ik waarschijnlijk een spion was en als dusdanig terechtgesteld zou worden. Hij vroeg mijn vervalste papieren, mijn polshorloge, mijn riem en mijn schoenveters. Hij keek naar mijn gouden ring aan mijn linkerhand en vroeg of het mijn trouwring was. Ik zei van ja en verder vroeg hij er niet meer naar. Hij stak mijn horloge in een briefomslag en zei dat het hem speet, maar dat hij verder niets voor mij kon doen.

Hij ging naar de deur, sprak enkele woorden tegen de bewaker die buiten in de gang stond en deed mij teken naar buiten te komen. De ondervraging was voorbij. De bewaker deed mij teken hem te volgen. Hij bracht mij naar een kamer met een hoog plafond. De kamer was ingedeeld in een reeks van kleine kamertjes, afgescheiden door houten panelen en ter grootte van een telefooncel met tegen een van de wanden een zitbankje. Mijn geest was in de grootste verwarring en mijn darmen waren ondersteboven van alles wat de laatste uren gebeurd was.

Ik zette mij neer en staarde wezenloos naar de muren van mijn cel. Op de muur stonden namen en woorden in het Frans gekrast of geschreven, woorden als ‘Vive la France’ en ‘je n’ai pas peur pour mourir’. Bij tussenpozen, terwijl ik daar alleen zat, wachtend op mijn lot, klonken zware voetstappen in de gang. Ik hoorde een deur opengaan, onverstaanbare bevelen werden geschreeuwd, klanken van iemand die uit zijn cel werd gehaald. Waar hij naartoe gebracht werd en welk lot hem te wachten stond, kon ik alleen maar raden.

null
Geluiden van voetstappen hielden op voor mijn kamertje, de deur ging open en de bewaker wenkte mij om naar buiten te komen. Bevreesd om wat komen zou stapte ik naar buiten. Niemand van mijn groep te bespeuren. De bewaker leidde mij naar beneden langs nauwelijks verlichte stenen trappen. We kwamen in een kerkerachtige gang met een reeks deuren. Hij hield halt voor één van die deuren, deed ze open en deed mij, zonder één woord te spreken, binnengaan. Dan vergrendelde hij de deur en ik zat in een kale cel, ongeveer 3 m bij 3.5 m. Ze was totaal leeg met uitzondering van een strooien matras op de kale vloer. Een klein venstertje, hoog in de muur, liet een weinig daglicht toe, maar gaf mij niet de gelegenheid om naar buiten te kijken. In de cel was geen verlichting. Het matte namiddaglicht verdween bij het vallen van de avond. Ik kon geen enkel geluid opvangen aan de andere kant van mijn celdeur. Ik zette mij maar op mijn matras met mijn rug tegen de muur. De duisternis viel geleidelijk volledig in.


DE LANGSTE NACHT VAN MIJN LEVEN

Sargent:
“Dit was zonder twijfel de langste, de donkerste en de meest beproefde nacht van mijn leven. Ik was ervan overtuigd dat ikzelf en mijn vrienden in deze gevangenis zouden sterven. Niemand buiten deze muren, de Gestapo uitgezonderd, wist waar wij waren. In alle opzichten waren wij van de aardbodem verdwenen. Mijn geest was vervuld van gedachten aan mijn jonge vrouw, die vier maanden voor mijn overtocht naar Engeland, met mij getrouwd was, vol hoge verwachtingen. En nu wist ze zelfs niet of ik nog in leven was. Wat zou van haar geworden? Mijn gedachten gingen ook naar mijn ouders. Hoe zouden zij reageren? Ik bad om sterkte om met moed en waardigheid het hoofd te kunnen bieden aan alles wat mij te wachten stond.

null

De volgende dag werd ik uit mijn cel gehaald en verhuisde naar een andere, op de bovenverdieping van één van de grote vleugels van de gevangenis. Deze was bezet door twee andere mannen, waarvan één Keith Byington was. De andere was ook een Amerikaan, Ralph Stease, een lid van een andere gevechtseenheid. Hij was eveneens neergeschoten en had net als wij gepoogd te ontkomen naar Engeland. Hij was eveneens opgepakt in burgerkleren.
In die cel verbleven we ongeveer een maand. Tijdens die periode werd nog een andere Amerikaan binnengebracht. Hij werd in Frankrijk gedropt om sabotage activiteiten te leiden. Hij werd gevangen genomen tijdens zulke acties en naar Fresnes overgebracht voor ondervraging en berechting.
Zijn grote vrees betrof de martelingen waaraan de Gestapo hem ongetwijfeld zou onderwerpen. Hij had een verborgen zelfmoordpil bij zich voor het geval dat de martelingen niet meer te harden waren.


Hij was te weten gekomen dat één van zijn makkers, samen met hem gevat, gruwelijk mishandeld was door zijn ondervragers tijdens de verhoren. Hij sprak vloeiend Frans en het was hij die aan ons venster luisterde naar berichten die via een speciaal systeem doorgegeven werden. Een van die berichten was dat drie jongen Fransen in de cel naast ons, de volgende morgen zouden terechtgesteld worden. Zij hadden aan de Duitsers gevraagd om hetgeen overbleef van wat hun familie hen stuurde aan de Amerikanen aan de andere kant van hun cel te geven, aan ons dus.

Ofschoon de Duitsers alle gevangenen op een hongerdieet zetten, lieten zij de families van de Franse gevangenen toe om bijkomend voedsel naar hen te sturen. Dit gebaar van goede wil van de kant van deze jonge mannen, die oog in oog met het vuurpeloton kwamen te staan, werd zeer op prijs gesteld. Toen ze weggebracht werden naar het executieplein lieten de Duitsers ons toe in hun lege cel om zoveel voedsel als we konden dragen mee te nemen naar onze cel. We vonden het echter onmogelijk onze honger te stillen met het voedsel van hen wiens leven op hetzelfde ogenblik vernietigd werd. Uiteindelijk won de honger het en aten we het toch op. Terwijl de tijd verstreek en dagen weken werden, leefden we van dag tot dag en dachten we niet verder vooruit. De bewakers bleven zeer zwijgzaam over ons lot.

Afgezien van de altijd aanwezige dreiging en de constante knagende honger was er een ander aspect van ons dagelijks leven dat veel van onze aandacht en tijd in beslag nam: de permanente aanwezigheid van vlooien. Vanaf het ogenblik van onze aankomst tot de dag van ons vertrek uit Fresnes waren we geen moment gespaard gebleven van de kwelling van de beten van deze moeilijk te vatten en gekmakende schepsels.
Ze veroverden onze matrassen, onze dekens, ons haar en onze lichamen. Door het krabben aan deze beten was ons lichaam bedekt met korsten. We brachten dan ook veel tijd door met het zoeken naar de vlooien in de zomen van onze kleren, maar het was een verloren strijd.”



IN KRIJGSGEVANGENSCHAP

Via het Rode Kruis had de Duitse Luftwaffe er weet van gekregen dat in Fresnes mogelijk Amerikaanse piloten door de Gestapo werden vastgehouden.

Byington, Stease en Sargent werden tweemaal ondervraagd, elk apart, door officieren van de Duitse Luftwaffe. Die wilden zekerheid over hun status als Amerikaans militair personeel. Uiteindelijk werden ze overtuigd van het verhaal van de drie en tegen het einde van september 1943 verlieten ze de gevangenis van Fresnes, samen met de meesten van de groep die samen met hen gevangen genomen werden.
Men zou kunnen zeggen dat de Luftwaffe hen uit de klauwen van de Gestapo heeft gered.
Ze werden op een trein gezet, die uit 48 paardenboxen bestond en naar Duitsland getransporteerd.

Sargent:
Wat ook de reden mocht zijn maar MC Neely was niet bij ons en we hebben nooit kunnen achterhalen waarom hij niet bij ons was. We verbleven meerdere etmalen opgesloten in de trein, in het gezelschap van twee gewapende Duitse soldaten, tot we in Frankfurt aankwamen. Daar ging het per tram naar het Arrestanten – en Ondervragingskwartier in de buurt van Dulag Luft. Hier verbleven we meerdere dagen in eenzame opsluiting. Van daaruit gingen we terug naar Frankfurt waar wij officieel als krijgsgevangenen van de Duitse regering (POW: Prisoner of War) geregistreerd werden.

Hier mochten we voor het eerst sinds de dag dat we als vermist opgegeven waren, naar huis schrijven.
null

Telegram aan mevrouw Sargent met de melding dat haar echtgenoot sinds 17 augustus "ergens in Europa" vermist was.

Weer werden we op de trein gezet, opeengepakt in paardenboxen. Wij doorkruisten Duitsland tot bijna aan de Poolse grens, naar de stad Sagan. Daar kwamen we terecht in een groot krijgsgevangenenkamp: Stalag Luft III.”


Sargent:
“Het leven in een Duits krijgsgevangenkamp was één lange en vervelende ervaring soms onderbroken door ogenblikken van uiterste opwinding – zoals op de dag dat de geallieerden op 6 juni 1944 hun invasie in Normandië lanceerden. Vanaf dan leefden we onder de bedreiging om neergeschoten te worden als we bepaalde regels overtraden. Vijftig gevangenen werden geëxecuteerd na een massale ontsnappingspoging (gekend als ‘the great escape’)
In de koude maand januari van 1945 moesten wij, omdat de Russen steeds dichterbij kwamen, te voet weg uit Sagan. We liepen in sneeuw en vriestemperaturen, gedurende een week door Duitsland. Dan werden we opnieuw per 40 mannen in paardentrailers gestoken. Met de trein werden we zo naar de stad Moosburg gevoerd, de locatie van Stalag VII A, een zeer groot krijgsgevangenenkamp waar meer dan 100.000 gevangen van alle nationaliteiten verbleven.

Hier werden wij op 29 april 1945 bevrijd, na hevige gevechten rond het kamp tussen SS-troepen en de tanks van Generaal Patton.
Wat een Vreugde !!
Een jaar en acht en een halve maand duurde onze gevangenschap. Twee maanden na onze bevrijding waren we terug in de Verenigde Staten en werd ik, dolgelukkig terug verenigd met mijn vrouwtje in Boston-Massachusets.
In het voorjaar van 1946 diende ik mijn ontslag in bij de luchtmacht.”


Ook Mc Neely overleefde het hachelijk avontuur.
In november 1943 werd hij, samen met andere gevangenen in veewagons naar Barth gevoerd. Hij verbleef in het kamp Stalag Luft 1 . Dit was een krijgsgevangenenkamp dicht bij de Baltische zee.

MC Neely:

null
“Er verbleven 10.000 krijgsgevangenen in het kamp in lage houten barakken. Het kamp was omheind met een dubbele afsluiting en de wachttorens waren bemand door Nazi-soldaten met machinegeweren. ’s Nachts werden deuren en vensters gesloten en Duitse herdershonden zorgden ervoor dat niemand zich buiten waagde. We hadden één mager rantsoen brood en vlees per dag.
Ik had een gewichtsverlies van 20 kg. Onze onderlinge gesprekken gingen alleen nog over voedsel.
Op 5 mei 1945 werden we ’s morgens wakker en tot onze verbazing hadden de Duitsers de benen genomen. We Waren VRIJ. We begonnen te vieren omdat we beseften dat de oorlog over was.”


Twee weken later stapte Mc Neely van de bus in de Wilson Avenue in Mooresville.

Wordt vervolgd.


Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be