Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

Niets nieuws onder de zon: een pastoor wordt aangeklaagd

We slaan de bladzijden open over het Hoeselt uit de jaren 1730... alhoewel dit verhaal zich even goed zou kunnen afspelen in de 21ste eeuw!
De gemeente Hoeselt diende een klacht in tegen haar pastoor.
Het was toen niet de eerste en ook niet de laatste keer dat zoiets gebeurde. Ook met de vorige en de volgende kerkbedienaar ontstonden conflicten die vaak werden uitgevochten voor de plaatselijke schepenbank of voor de kerkelijke rechtbank in Luik.
De zaak tegen pastoor Stiennon was echter iets delicater dan die andere.
Het ging in dit geval niet over banale kwesties van materiële of financiële aard, zoals bij de processen tegen zijn voorganger Jan van Hinnisdael, of die tegen zijn opvolger Willem Weijns. Het proces Stiennon ging over wrevel en het ongenoegen over de ontiegelijk strenge en haast onmenselijke, ja zelfs mensonterende, wijze waarop de pastoor zijn parochianen meende te moeten behandelen, zeker wanneer het zondaars betrof die wat verder gesprongen waren dan het zesde gebod hun toeliet.
Inderdaad, seks in de 18de eeuw.

Wie hij was en hoe hij was
Jan Dionisius Stiennon werd in 1700 geboren in Harzée bij Luik.
In 1726 al, nauwelijks twee jaar na zijn priesterwijding, mocht hij in Hoeselt de ontslagnemende pastoor van Hinnisdael opvolgen. Hij was nog erg jong om al dadelijk pastoor te worden in een grote parochie als die van Hoeselt. Pastoor van Hinnisdael was 69 jaar oud toen hij ontslag nam, maar nog altijd in goeden doen. Hij kon hem misschien de knepen van het vak leren.
Nam Jan Stiennon de tijd om zich in te werken?
Trad hij in de voetsporen van zijn voorganger?
Vrij snel bleek dat dit hoegenaamd niet het geval was.

Al dadelijk na zijn benoeming stelde hij orde op zaken in kwesties die pastoor van Hinnisdael een beetje had laten aanslepen.
  • Bij het bisdom diende hij een verzoekschrift in tegen de 'afvallige' pastoors van de afhankelijke kerken (Hern, Vliermaal, Romershoven, Schalkhoven, Werm, Beverst en Althoeselt) die tezamen met de moederkerk Hoeselt de kruisprocessies moesten houden, maar die het met deze verplichting niet meer zo nauw namen.
  • Het doopregister kreeg achteraan een aparte afdeling voor de doopsels van de onwettige kinderen.
  • Bij de huwelijken stonden plots opmerkelijk nauwkeurig de graad van verwantschap, de herkomst van de echtgenoten en de verleende dispenstaties genoteerd.
  • In 1726/27 zijn de cijnsregisters van de pastoor hernieuwd of bijgewerkt.
Zo was hij dus: stipt en streng, verkleefd aan liturgische tradities, overtuigd van de noodzakelijkheid van rigoureuze regels en voorschriften.

Zijn parochianen volgden, zoals zal blijken, argwanend en nauwlettend, het nieuwe kerkelijk beleid...

Op het voogdgeding van 9 april 1731
De Hoeselaren waren meestal geen geleerde koppen. Ze stelden een, in hun ogen bekwame en integere, ingezetene aan om de 'gemeente-affairen''; in hun naam ‘te dirigeren ende te bestieren tot het beste gemeente profijt’: de geconstitueerde van de gemeente, die zijn taak gewetensvol en tegen een (ruime) onkostenvergoeding behoorde uit te voeren. Naar deze vertrouwenspost werd dan ook hardnekkig gedongen door de vooraanstaanden van de gemeente.
Op het voogdgeding van april 1731 stelde de gemeente Hoeselt de edele Heer Paulus Guillielmus Josephus de Voet aan als gevolmachtigde om de gemeentelijke belangen te behartigen.
Hij was geletterd, van adellijke bloede, ongehuwd (tot 1732) en zeer ambitieus. Deze bewoner van het waterkasteel in de Hulstraat achtte zichzelf de belangrijkste ingezetene van Hoeselt, en zelfs van hoger adeldom dan de toenmalige Heer van Hoeselt, Willem Gerard de Moffarts.

Als geconstitueerde maakte Paulus de Voet van zijn nieuwe positie gebruik om, in naam van - en gedekt door - de gemeente, het pastoraal beleid van E.H. Stiennon aan te klagen bij de aartsdiaken van Haspengouw.

Zijn aanklachtbrief, lang uitgesponnen in Latijnse volzinnen, liet qua formulering en qua woordkeuze, aan duidelijkheid niets te wensen over. De Voet liet geen enkele gelegenheid onverlet om de aanklacht met eigen commentaar te doorspekken. Dit was geen nuchtere vaststelling van feiten meer, het was een regelrechte aanval in een uitgesproken vijandige taal.
waar sprake is van 'rechten' betekent dat in deze
context "recht op verloning" of simpelweg "prijs"

Paulus de Voet, als gevolmachtigde van de bevolking van Hoeselt, brengt, met de verschuldigde onderdanigheid en eerbied voor Uwe doorluchtige Hoogheid aan, dat E.H. Stiennon, pastoor van Hoeselt, aan meerdere personen, die door een menselijke zwakheid in de zonde van ontucht vervallen waren, en nog vóórdat de feiten ruchtbaar waren geworden, een publieke penitentie oplegde, vooraleer hij deze mensen wilde trouwen.

Om deze reden zien velen af van de gebruikelijke huwelijksinzegening en blijven vele meisjes ongehuwd.

Tegen hen die niet akkoord gaan met de opgelegde penitentie geeft hij bovendien nog bevel om gerechtelijk op te treden.

En of dat nog niet genoeg is laat de genoemde Heer pastoor zich nog de dubbele rechten betalen voor een huwelijksinzegening. Verscheidene mensen kunnen zo, bij gebrek aan geld, niet trouwen en verkeren in voortdurend gevaar te leven in de zonde van ontucht.


Het meest betreurenswaardig is echter dat hij deze penitentie enkel aan de arme mensen oplegt, die zijn gunst niet met geld kunnen afkopen, terwijl hij anderen naar hun eigen goeddunken laat handelen. Een pastoor, die er dergelijke praktijken op nahoudt, zondigt zeer zwaar tegen de verdelende rechtvaardigheid, die oplegt iedereen op gelijke wijze te behandelen.

Tot onze grote droefheid moeten wij tevens vaststellen dat de genoemde Heer pastoor, niet tevreden met de gewone rechten voor de toediening van het sacrament van het doopsel, de peters van een kind verplicht tot een gift van minstens vijf stuivers - wat nooit ten tijde van vroegere pastoors gebeurd is.

Het ware wenselijk dat hij zich meer bezig hield met zijn pastorale plichten, dan erop uit te zijn dergelijke publieke penitenties op te leggen, die in de gemeente niets anders dan grote opschudding veroorzaken.

Het gebeurt ook zeer dikwijls dat de heer pastoor afwezig is in zijn parochie. Zeer vaak komt het voor dat, zowel mensen uit dit dorp, als mensen uit de buurdorpen, die voor het doopsel naar deze kerk moeten komen, van 's morgens tot 's avonds moeten wachten om hun pasgeborenen te kunnen laten dopen. Het gevaar, dat deze kinderen zonder doopsel zouden sterven is dan ook zeer groot.

het laatste sacrament...
Al is de Heer pastoor dan nog zo vergeetachtig wat zijn plichten betreft, hij heeft toch de merkwaardige gave om niet te vergeten welke rechten hij kan innen. Zelfs voor de toediening van het H. Oliesel laat hij zich betalen, wat nochtans ongeoorloofd is.

Uw ordonnanties en reglementen, die hij door zijn parochianen doet naleven, overtreedt hij zelf, want in tegenspraak met Uw mandement laat hij zijn koeien weiden op het kerkhof.

Tegen de armen is hij zo liefdevol, dat hij weigert hun lichamen te begraven, als hij de begrafenisrechten niet terugbetaald krijgt uit de kas van de armentafel.

En nog met betrekking tot deze armen, is hij een zo grote geldwolf, dat hij zich de pachtgelden heeft toegeëigend van de gronden die aan de armen toebehoren.

Al deze tekorten legt genoemde aanklager voor aan Uwe doorluchtige hoogheid, hem verzoekende de pastoor te verplichten zich in het vervolg van dergelijke praktijken te onthouden.
Met deze harde aanklacht begon een geschil dat lange tijd zou aanslepen en dat een stempel van verkramptheid en spanning zou drukken op de verdere ambtsperiode van pastoor Stiennon.

Men kan zich afvragen of de Voet niet te ver was gegaan met zijn aanklacht. Waren de klachten die hij formuleerde wel gegrond? Was hij wel opgetreden als tolk van de Hoeseltse gemeentenaren of had hij misbruik gemaakt van zijn volmacht?
Een kern van waarheid moet er alleszins geweest zijn, anders durfde een ambitieuze man als de Voet zich niet tot de aartsdiaken te richten.

De gemeente lijkt anderzijds niet erg gelukkig geweest te zijn met de gang van zaken...

Op het voogdgeding van 21 april 1732
Het werkelijke standpunt van de gemeente bleek in deze zaak heel wat genuanceerder en voorzichtiger te zijn dan datgene wat de heer de Voet in zijn officiële aanklacht vertolkte.
In het verslag van het voogdgeding van 21 april 1732 laat de gemeente alleszins blijken dat zij met enige verwondering kennis genomen had van de aanklachtbrief van de edele aanklager. Ze zat wel degelijk verveeld met deze aanzet tot een publiek treffen met haar pastoor. De gemeente wilde er alles aan doen om aan de zaak een minnelijke oplossing te geven en dat nog vooraleer die haar beslag zou krijgen voor de aartsdiaken.
De gemeentenaren, geïnformeert sijnde, dat den selven hunnen geconstitueerden eenige clachtelijcke artikels sou hebben overgegeven aen den seer eerwerdigen ende doorluchtigen Heer Archidiaken tot last van den eerw. heer Joannes Dionysius Stiennon, pastoor tot Hoesselt, soo raeckende de exorbitantie van sijne rechten als andere poincten, verclaeren met desen te hebben versoecht den persoon van de eedele Heer G.G. de Moeffarts, Heere van dese heerlijckheijt, om de voorschreve saeke tegen den eerw. heer pastoor ‘t sij bij amicable conventie te uyten ende te slichten oft om bij geen amicabel accort, te doen ‘t geene naer vereysch der saecken goet sal worden gevonden om te becomen een seker reglement...'
Betekende dit al het voortijdig einde van Paulus de Voet als gevolmachtigde van de gemeente?
Baron de Moffarts zou trachten de zaak vooralsnog op te lossen. Expliciet werd de volmacht van de Voet echter niet ingetrokken.



E.H. Stiennon aangeklaagd
De procedure nam echter onverstoorbaar haar gewone verloop.
Pastoor Stiennon ontving van de aartsdiaken een officiële aanklacht ter verantwoording.
Hieruit blijkt dat de oorspronkelijke, bewaard gebleven, aanklacht nadien nog met enkele punten is uitgebreid.
  • De pastoor zou zelf overdadig veel kosten maken; hij zou over de gelden van de kerkfabriek en van de armentafel beschikken naar eigen goeddunken.
  • Hij zou in de kerk allerlei reparaties of veranderingen hebben laten uitvoeren zonder ook maar iemands toestemming of raad gevraagd te hebben.
  • De pastoor zou een beneficie (kerkelijk ambt), gesticht door de gemeente - en waarvan de beneficiaris gehouden was in Hoeselt te resideren, toegekend hebben in eigen naam, zogezegd opdat de gemeente dan ontlast zou zijn van het onderhouden van een kapelaan.
  • Tenslotte zou de pastoor een wijer, die volgens oude gewoonten altijd aan de gemeente gegeven was, gedempt hebben.
Deze beschuldigingen, die uitsluitend met bevoegdheden en inkomsten of 'rechten' te maken hadden, werden wellicht toegevoegd om de eerste aanklacht te versterken.
Tevergeefs.

Deze beschuldigingen, die uitsluitend met bevoegdheden en inkomsten of 'rechten' te maken hadden, werden wellicht toegevoegd om de eerste aanklacht te versterken.
Tevergeefs.

Het proces afgeblazen
Tot een echt proces is het nooit gekomen. Op 2 januari 1733 werd een minnelijk akkoord bereikt tussen de pastoor en de gemeente; dat gebeurde 'door interventie ende tusschenspreeken van den edelen Heer Guil. Gerardus de Moffarts, Heer dezer Heerlijcheijdt Hoesselt als eenen goeden middelaer’.

Het akkoord bepaalde dat:
'alle aengewende klachten zullen blijven vernietigt, als oft die zelve niet geschiedt en waeren, ende die respective parthijen te blijven in eene goede harmonie ende vrientschap ...'

Pastoor Stiennon is nooit gerechtelijk veroordeeld.

Nu wij!
Wat valt er bijna drie eeuwen later nog te ontdekken en te ontwarren in verband met deze onfrisse kwestie? Er zijn gelukkig nog archieven! Zo bleven o.a. enkele getuigenverklaringen en andere documenten bewaard die erop wijzen dat beide partijen zich gewapend hadden voor een eventueel treffen voor de kerkelijke rechtbank van de officiaal te Luik.
We beperken ons tot de menselijk gezien meest ernstige beschuldigingen, namelijk de openbare penitenties en de veelvuldige afwezigheden van de pastoor waardoor hij het leven van de pasgeborenen in gevaar zou brengen.

De inhoud van de archiefstukken laat vermoeden dat deze affaires in Hoeselt heelwat opschudding verwekten!

Drie getuigenissen
Wat de publieke penitenties betreft, zijn er drie getuigenissen. Ze werden afgelegd op verzoek van de heer de Voet.

Gillis Steegen getuigde op 3 mei 1732 hoe hij
anno 1731 door eene menschelijke swackheijt vleeselijck geconverseert hebbende met sekere Marie Voes, als doen wonende als dienstmaecht bij Sr. Thenarts tot Hoesselt, haar heeft bevrucht gehadt, met intentie van die selve te trouwen ende tot eeren te brengen ...'
Dit laatste bleek echter moeilijker dan Gillis Steegen gedacht had, want verschillende keren werd hij door de pastoor aangemaand om
te doen eene publieke penitentie ende aen hem ende de geheele gemeente vergiffenisse te vragen van het begaende scandael aleer hem tot de trouw met Marie Voes te sullen admitteren ...'
Gillis weigerde deze penitentie te ondergaan, maar stelde tot tienmaal toe voor om twee ijksdaalders te offeren in de kerk.
Goed, dat kon, op voorwaarde dat de pastoor in de kerk mocht afkondigen wie de schenker was en om welke reden hij zo gul twee rijksdaalders geofferd had.
Die prijs was Gillis Steegen te hoog. Hij verliet Marie Voes en bleef ongetrouwd.

Rond Pasen van dat jaar, toen Steegen, met het vooruitzicht op zijn paascommunie bij pastoor Stiennon te biechten ging, werd hij er attent op gemaakt, dat hij zich niet aan de communiebank hoefde aan te bieden, tenzij hij zich door de genoemde publieke penitentie in het reine zou gesteld hebben.

Tien jaar later, op 30 april 1741, trouwde Gillis Steegen met Maria Tompson. Hun eerstgeborene zag het levenslicht op 1 augustus van hetzelfde jaar ...
Maria Voes, noch haar baby, vinden we terug in de parochieregisters van Hoeselt. Waarschijnlijk week zij uit naar veiliger oorden.

Hendrick van de Caetsbeeck legde zijn verklaring één dag later af, op 4 mei 1732.
Van hem vernemen we hoe zo'n publieke penitentie verliep:
' ...als wanneer den heer pastoor, staende boven aen die communiebanck, hem comparant met sijne naeme uyt het midden van het volck geroepen heeft, seggende "Hendrick comt hier liggen", alwaer Anna Kerckeners, met wie hij vleselijck gevallen was, oock op de steenen gelegen hadde, lang voor de hoogmisse, tot dat deselve met het sermoen uyt was, en dit terwijl Anna so grof swanger was dat sij acht dagen daer naer van kinde gelegen was'.
Hendrick had zich aangeboden voor de penitentie, uit vrees voor de dreigementen van pastoor Stiennon ten overstaan van zijn persoon uitgesproken:
'soo ghij het niet en doet soo set ick mij morgen te peerdt en reijde naer Luyck en sal U uyt het landt verdrijven'.
Hun dochtertje Anna Kerckeners, als onwettig geboren op 31 januari 1732, stierf de 11de juni 1733, in Hoeselt.
In het overlijdensregister is zij de 14 maanden oude 'filia illegitima', van Anna Kerckeners en Hendrick van de Caetsbeeck. Anna en Hendrick zijn niet met elkaar getrouwd - toch niet in Hoeselt. Maar ze zijn er ook niet gestorven... misschien zijn ze elders, samen, een nieuw leven begonnen?

Tilman Jacobs, pachter op Ter Bosch, kwam dezelfde 4de mei 1732 met zijn verhaal.
'Vleselijck geconverseerd hebbende met zekere Marie Wijnants', wenste hij met haar te trouwen en volbracht te daarom de publieke penitentie. Hierna duurde het echter nog drie weken eer zij in de echt verbonden werden, bij gebrek aan geld om den pastoor sijn rechten te betalen, 'hem daer sonder niet willende trouwen'.

Tilman getuigde ook dat twee maanden voordien, op 5 maart 1732... 'den eerw. heer pastoor hem comparant versoecht [had] om een declaratie te geeven, hem ten selven mael beloovende eenige gratie te doen van 't geene hij comparant een den Armen van Hoesselt schuldigh was'.

Duidt dit niet op een indirecte beschuldiging van omkoperij?
Pastoor Stiennon had dus ook gezocht naar getuigen die een verklaringen wilden afleggen in zijn voordeel. Aan Tilman Jacobs had hij in ruil voor zo'n verklaring een 'aanpassing' beloofd van het bedrag dat Tilman verschuldigd was aan de Armentafel.
Alleszins moest hieruit blijken dat pastoor Stiennon eigengereid 'beschikte' over de gelden van de Armentafel, zonder de armenmeester hierin te kennen.

Tilman Jacobs trouwde met Marie Wijnants op 15 oktober 1730.
Hun zoontje Nicolaus werd gedoopt op 2 november 1730:
'... baptisatus est Nicolaus, filius Tilmanni Jacobs et Mariae Wijnants, coniugum ...'
( ...werd gedoopt: Nicolaus, zoon van Tilman Jacobs en Maria Wijnants, gehuwd ...)
Dit lijkt een heel normale formulering, maar als we opmerken dat bij alle voorgaande en navolgende doopsels vermeld staat 'filius legitimus' (wettige zoon), dan blijkt deze kleine vergetelheid vanwege de pastoor een laatste ultiem prikje onder de gordel te zijn.
Tien dagen na de geboorte van haar tweede kind, stierf Marie Wijnants, plots en onvoorzien, op 3 maart 1733. Ze was 35 jaar oud.
Tilman hertrouwde in februari 1734 met Maria Wagemans van Romershoven.

Dat de pastoor met strenge hand zijn kudde in het gareel trachtte te houden bewijst ook de notitie die hij op 4 augustus 1737 maakte bij het huwelijk van Bartholomeus Hollants van Romershoven met de hoogzwangere Anna Maria Hoeck uit Hoeselt: de nieuwe echtgenoten, schreef hij, hadden in ontucht en concubinaat geleefd en dit schandaal stelde hij in de hoogmis met een donderpreek (per oraculum vocis meae) aan de kaak. Op 23 oktober van hetzelfde jaar werd hun zoontje Herman gedoopt.

De verklaringen die als tegenbewijs ten gunste van pastoor Stiennon werden afgelegd, zijn niet teruggevonden. Zo horen we nergens de klok van de tegenpartij luiden.

We mogen echter met bijna volstrekte zekerheid aannemen dat dergelijke publieke penitenties hebben plaatsgevonden: de getuigen konden zich, over een openbaar gebeuren, geen valse verklaringen permitteren.

Ongehuwde moeders en voorhuwelijkse zwangerschappen
Was het inderdaad zo erg gesteld met de kuisheid van de Hoeselaren?
De parochieregisters bieden enige opheldering: er hoeft maar geteld te worden!
Het aantal onwettige geboorten, zoals de kinderen van ongehuwde moeders in de parochieregisters genoemd werden, lag zeker niet overdreven hoog: 29 kinderen in 25 jaar (1720-1744).
Met één uitgesproken piekjaar: in 1738 waren 8 van de 51 geboorten onwettig, waarbij één tweeling.

Voorhuwelijkse zwangerschappen kwamen echter veelvuldiger voor. Wanneer een kind binnen de 8 maanden na de huwelijksdag geboren wordt neemt men dit in de statistiek aan als een bewijs van zwangerschap vóór het huwelijk. Volgens dat criterium zijn in de periode 1720-1739 in de parochie Hoeselt 28 eerste kinderen binnen het huwelijk 'te vroeg' geboren. Dat was 14,66 %.
In het memorabele jaar 1732 waren het er echter 6 van de 13 of een goede 46 %. Dat geeft te denken! Alsof het flower-powertijd was...

Opmerking: dit zijn minimum-cijfers. Alleen koppels die in Hoeselt trouwden, er bleven wonen en er kinderen kregen, kwamen in aanmerking voor deze telling. Over in- en uitwijkelingen zijn er geen gegevens.

Even vergelijken met de toestanden in de 19de eeuw.
In Hoeselt waren in de eerste helft van die eeuw 10,6 % van de kinderen 'onwettig' - tegen 3,8 % in de tweede helft van die eeuw.
Wat de voorhuwelijkse zwangerschappen betreft zijn er geen cijfers uit Hoeselt, maar in Sint-Huibrechts-Hern, toch naast de deur, was dit de situatie: 34 % van de 'eerste' kinderen, geboren binnen het huwelijk, was verwekt vóór het huwelijk. Tellen we daarbij de 'eerste' onwettige kinderen, dan wordt dat een veelzeggende 42 %.
Daar kon geen pastoor tegen op!



De kwestie van de doopsels
Kinderen werden, als dat kon, gedoopt op de dag van geboorte. Zoniet de volgende dag, nooit later.
Natuurlijk verwachtte men dat er iemand klaarstond om dat doopsel toe te dienen: liefst de pastoor.
Eén van de items in de aanklacht tegen pastoor Stiennon betrof zijn aanwezigheid - of beter: zijn afwezigheid - in de parochie en het gevaar van die afwezigheid voor een mogelijk overlijden van een ongedoopt kindje.
De pastoor zou veelvuldig afwezig zijn in zijn parochie, haast nooit thuis te vinden wanneer de familie zich aanbood om een pasgeborene te laten dopen. Tegelijk werd hem ook inhaligheid verweten wat het innen van dooprechten betrof.

Pastoor Stiennon kreeg echter uitstekende steun van twee gezworen wijsvrouwen: Marie Gielen van Hoeselt en Marie Pericque van Bilzen, die haar werkgebied vooral onder Beverst en Werm had.

Unaniem legden zij een getuigenis af ten gunste van de pastoor:

'... aenstonts ende immediatelijck nae advertentie ende soo haest de gelegenheijt heeft konnen toelaten, sijn die kinderen altijt door voorschreven heer pastoor, ende bij absentie desselven, door den eerwaarden heer capellaen gedoopt geworden... ' (Marie Gielen)

'... soo dickwijls als sij gecomen is van Beverst ende van Werm met kinderen, om deselve tot Hoeselt op den doope te brenghen als oock met de kinderen tot Hoesselt gebooren oock om te doen dopen, dat sij te allen tijde den heer pastoor heeft veerdigh gevonden, ende dat hij altijdt aenstonts is gecomen tot sijne kercke ende de kinderen gedoopt heeft, sonder dat sij den weenigsten notabelen tijdt soude hebben moeten wachten, ende vervolghens dat sij nooyt den minsten perikel gesien heeft wegens de voorschreven kinderen van sonder doop te konnen sterven ... ' (Marie Pericque)

Wie zou de getuigenissen van deze wijsvrouwen wel in twijfel durven trekken?
Weliswaar stonden zij dicht bij de pastoor, maar... ze genoten ook een groot aanzien in de gemeente.

Het behoorde tot de taak van de pastoor, ervoor te zorgen dat de kraamvrouwen van zijn parochie deskundige bijstand kregen van een betrouwbare en bekwame vroedvrouw. Een vrouw, die het bewijs van haar kunde geleverd had, meestal door een attest van een 'chirurgijn', werd in haar ambt van vroedvrouw bevestigd door de eedaflegging. Deze eed moest ze presteren ten overstaan van enkele 'eerbare ingezetenen' en in aanwezigheid van de vrouwen van de gemeente.
De wijsvrouwen brachten de pasgeborenen naar de kerk voor het doopsel, of, indien het kind in levensgevaar verkeerde, dienden zij zelf een nooddoopsel toe. Ongehuwde moeders konden slechts een beroep doen op de hulp van de wijsvrouw, als ze bereid waren de naam van de vader te onthullen. Gewoonlijk gebeurde dit 'in urgentibus doloribus', oftewel 'in barensweeën'.

Vanwege de gemeente is er geen getuigenis of bewijs gevonden, waarmee de aanklacht van de Voet op dit punt gestaafd kon worden.

Tenslotte
Wat de andere aanklachten betreft: pastoor Stiennon heeft in het akkoord van 1733 heel wat toegevingen gedaan, vooral wat betreft de 'rechten' die hij mocht innen bij het toedienen van de sacramenten, en over de 'procentjes' die hij opstreek voor het beheer van de goederen van de kerkfabriek en van 'de Armen'.

De zaak had haar beslag gevonden in een zogenaamde minnelijke schikking. Maar wellicht was deze schikking niet zo minzaam.

Paulus de Voet bleef het doen en laten van zijn pastoor nauwlettend volgen: zo stuurde hij in 1739 een verzoekschrift naar de aartsdiaken waarin hij nog eens zijn misnoegdheid uitte over moeilijkheden tussen de Armentafel en Stiennon.

Joannes Dionisius Stiennon stierf op 11 januari 1746, 45 jaar oud.
Zijn opvolger, Willem Weijns was een pastoor 'van eigen volk'. Hij stamde uit het oude Hoeseltse geslacht dat sinds eeuwen de winning Criekendael bewoonde. Maar ook tussen hem en de gemeente zou het uiteindelijk tot een botsing komen... En ook hier behoorde een de Voet tot de aanklagende partij!


Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be