Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

In steen, hout en goud

Vóór 't bestellen eerst de centjes tellen...

In het voorjaar van 1891 waren twee gelijkgestemde zielen samen onderweg naar Sint-Truiden: de pastoor van Werm en zijn koster...

Toen zijn voorganger, pastoor Donaat Gijbels, eind 1879 onverwacht overleed, vertrouwde de bisschop, de daaropvolgende week al, de zorg over Gods kudde in Werm toe aan Jan Baptist Gerrets, afkomstig van Tongeren. Hij had zijn sporen in de zielenzorg verdiend als kapelaan te Wellen en als pastoor van Heppeneert.

Pastoor Gijbels was 25 jaar lang pastoor geweest in Werm en had toch heel wat op zijn herderlijk palmares geschreven. Het kleine kerkje, dat nog gebouwd was in 1768, had hij fors vergroot, en, met een bouwovertreding avant la lettre, zelfs nog 2,60 meter langer gemaakt dan dat hem dat officieel was toegestaan...
De kerk had ook een nieuwe toren gekregen... en een nieuw torenuurwerk. Alles was opnieuw geverfd en opgepoetst en vooraan in de kerk stond een nieuw hoofdaltaar te pronken, dat men voor een zacht prijske op de kop getikt had in het begijnhof van Bilzen.



Kortom, pastoor Gerrets erfde van zijn voorganger een parochie met een prachtig kerkje. Daartegenover stond echter een kerkelijke schatkist waarin meer dan enkele rooie centen niets te vinden was.

Wat restte de brave man meer dan al zijn ijver en toewijding aan te wenden om de geloofsovertuiging van zijn parochianen zelf te verdiepen en om hun geestelijk welzijn op een hoger peil te verheffen.

Zo bracht hij de Broederschappen van het Heilig Hart van Jezus en van het Onbevlekt Hart van Maria op kruissnelheid. Beide broederschappen waren tijdens de Missie van oktober 1878 nog opgericht door zijn voorganger, pastoor Gijbels "voor de bekering van de zondaren". En ook de Broederschappen van de Heilige Familie, van de Rozenkrans en van de Wekelijkse Kruisweg, deed hij openbloeien als nooit voorheen. De Sacramentsprocessie, die jaarlijks op Drievuldigheidszondag uittrok, blies hij nieuw leven in. En hij zorgde ervoor dat de feestdag van de H. Brigitta, ieder jaar op 1 februari met nog meer luister gevierd werd. Alhoewel, ...hoe meer het echter naar de eeuwwisseling toeging, hoe meer Brigitta concurrentie kreeg van de coöperatieve melkerijen en van de veeartsen en hoe minder succes de Brigittakaarsen en -prentjes hadden bij het al maar schaarser wordende pelgrimsvolk, dat voor hun veestapels nog toevlucht zocht bij de H. Brigitta in Werm.

Maar aan al die nieuwe samenkomsten en vieringen van zijn parochianen in de kerk van Werm, ontbrak volgens de pastoor toch nog iets... Een beetje feestelijkheid, wat warmte, iets dat hangen bleef...


Dat was ook de mening zijn koster, Cornelis Moens. Cornelis Moens, was in Werm geboren op 13 mei 1852 en was de zoon van van Gaspard en van Maria Elizabeth Paquay. Hij was getrouwd met Peters Josephine uit Villers-L' Evêque, die hem vier dochter geschonken had.
De familie Moens woonde in Werm in de Onderstraat, die toen nog de Vrouwestraat heette. Cornelis Moens was een muziekliefhebber in hart en nieren. Een groot bewonderaar van Guiseppe Verdi, van wie hij soms wel eens een ariake ten beste gaf. Thuis had hij een harmonium staan, waaraan hij de jeugd uit de verre omtrek leerde kennis maken met de muziek en zo tegelijkertijd de spelers vormde van de talloze fanfares die her en der als paddestoelen uit de grond sprongen.
Eén van zijn vlijtigste leerlingen was Lambrecht Lambrechts, aan wie hij vanaf 1872 10 jaar les gaf in notenleer en piano.

Koster Moens werd ook voorzitter van de Kerkfabriek en, in navolging van zijn vader, Gaspard Moens, wierp hij zich ook in de dorpspolitiek van Werm en werd er schepen en later ook burgemeester. Een tijdlang was hij ook nog gemeentesecretaris.

Het zal koster Cornelis Moens wel geweest zijn, die zijn pastoor warm gemaakt had om de kerkvieringen in Werm op muziek te zetten en zo meer luister bij te zetten.
Inmiddels stierf op 30 november 1890 de echtgenote van Cornelis Moens, 40 jaar oud. Hij bleef alleen achter met 4 dochters, waarvan de oudste op dat ogenblik 14 jaar oud was…

Misschien heeft de droefenis van Cornelis Moens wat vaart achter de zaak gezet, want enkele maanden later, op 14 maart 1891, trokken koster Moens en zijn pastoor als twee gelijkgestemde zielen samen naar Sint-Truiden om er een bezoek te brengen aan het atelier van de orgelbouwer Theodore Ruef.

Veel meer dan een gezamenlijke passie voor de muziek in het algemeen en voor een kerkorgel in het bijzonder moet op dat ogenblik bij de koster en de pastoor niet gezocht worden. Noch de pastoor, noch de koster in zijn hoedanigheid van schepen van Werm en ook niet in zijn functie van voorzitter van de kerkfabriek, hadden toen al nagedacht over wat er allemaal kwam bij kijken als zij voor de kerk van Werm een orgel zouden willen kopen. Wie moest over zulke aankoop beslissen? Moest vooraf niet de zegen van het bisdom, de provincie of misschien zelfs van Minister of Koning bekomen worden? En vooral... wie zal dat betalen?
Als je gans de historie van het orgel van Werm achteraf bekijkt zou je denken dat die twee gewoon een uitje deden naar Sint-Truiden en wel eens wilden zien hoe zo'n orgel gemaakt werd. Een orgel kopen... neen, dat lag niet in hun verste bedoelingen.

Pastoor Gerrets en koster Moens reden die avond weer terug naar Werm, nog sterk onder de indruk van datgene wat zij daar in het orgelatelier van Ruef gezien en gehoord hadden.
En misschien waren zij nog méér opgetogen over het contract dat ze in hun binnenzak terug meenamen naar Werm: Thomas Ruef kwam, voor de ronde prijs van 2.400 frank, een spiksplinter nieuw orgel plaatsen in de kerk van Werm! Bovendien hadden die van Werm nog een waarborg van "stevigheid en deugdelijkheid" voor 10 jaar afgepingeld. Het orgel zou kunnen geleverd worden in het vroege najaar van 1891.
Hoe dat allemaal financieel zou geregeld worden, waren zorgen voor later... en de Voorzienigheid was er trouwens ook nog!

Het leek er echter op dat hoe korter de dag van levering van het orgel naderbij kwam, hoe minder de Voorzienigheid van zich liet horen en hoe onrustiger de kerkfabriek werd.
De heren kerkmeesters hadden zich achter hun boeken gezet en waren aan het rekenen geslagen. Er zat wel een belangrijke som geld in de kas, maar ondanks herhaalde telling en hertelling bleef men 1.000 frank te kort te schieten om de rekening van Theodore Ruef te kunnen betalen.

Pastoor Gerrets meende dat het bisdom wel een oplossing zou weten te vinden en ging daar te rade. In plaats van raad kreeg hij een fikse uitbrander. Het bisdom was er helemaal niet mee opgezet dat de parochie Werm, pas na bijna 5 maanden, kwam vertellen dat zij een orgel gekocht hadden. Als een parochie een dergelijke belangrijke aankoop wil doen heeft zij altijd de zegen nodig van het bisdom.

Begin september was het orgel aangekomen in het station van Tongeren. Van daaruit werd het door de mensen van Werm met paard en kar naar hun parochiekerk gevoerd.

Op 15 september 1891 kreeg Werm kennis van het officiële antwoord van het bisdom. Men was daar bereid om Werm zijn onwetendheid door de vingers te zien en om hun een machtiging voor de aanschaf van het orgel toe te staan, ook al was de koopakte nu toch al enkele maanden getekend. Maar... het bisdom stelde als uitdrukkelijke voorwaarde dat het orgel moest betaald worden met voorhanden zijnde gelden... Een lening was bijgevolg uit den boze. Werm had nu wel een machtiging maar bleef met zijn financieel probleem zitten, erger nog, het bisdom blokte een lening als eventuele oplossing helemaal af.

Theodore Ruef was inmiddels begonnen met de installatie van het orgel en liet al voelen dat hij graag zijn centen zag als het orgel klaar was.

Het was crisisberaad in de kerkfabriek van Werm op 20 september 1891. Om uit hun centenmiserie te komen werd besloten om een gedeelte van de openbare fondsen van de kerkfabriek te verkopen. Om dat te kunnen doen had de kerkfabriek echter de goedkeuring nodig van de toeziende overheid, in dit geval van de Bestendige Deputatie van Limburg. Diezelfde dag nog werd een kort briefje opgesteld, waarin gevraagd werd om een aantal effecten te mogen verkopen om daarmee het nieuwe orgel te kunnen betalen. 's Anderendaags werd dit briefje afgegeven aan de arrondissementscommissaris te Tongeren. Deze wees de vraag van Werm al onmiddellijk af: een dergelijk belangrijk verzoek wordt niet zo maar op een half blaadje papier ingediend...
Om ontvankelijk te zijn moest de aanvraag in drievoud gebeuren, op de geijkte formulieren en met bijvoeging van alle vereiste bewijsstukken.

Er ging nog een weekje over heen vooraleer de kerkmeesters het dossier, zoals gevraagd, samengeschreven kregen. Op 1 oktober 1891 werd het gedeponeerd op het commissariaat te Tongeren.

Theodore Ruef had inmiddels de klus geklaard en het nieuwe orgel wachtte erop om ingespeeld te worden.
In Werm bereidde men de plechtige inzegening voor. Deze was voorzien voor zondag 12 oktober 1891. Na heel wat woorden van fierheid en dank door diverse sprekers werd het orgel plechtig ingezegend door deken Meersman van Bilzen, onder het belangstellend oog van de kerkfabriek, het gemeentebestuur en van al de parochianen. Het orgel werd ingespeeld door EH. Billen, provisor in het Klein Seminarie te Sint-Truiden.

Terwijl in Werm de glazen nog eens werden volgegoten op het succes van het orgel, lag in Hasselt op het Gouvernement al een omslag gereed om verzonden te worden naar Werm: de beslissing van de Bestendige Deputatie van 9 oktober 1891. De aanvraag van de kerkfabriek om een aantal effecten te mogen verkopen om de aankoop van het orgel te kunnen financieren was verworpen... De reden: een kerkfabriek dat wenst over te gaan tot de aanschaf van een orgel moet zich houden aan de voorschriften van het Koninklijk Besluit van 16 augustus 1824 en moet hiervoor een machtiging krijgen van de Koning zelf... en dat had men in Werm duidelijk over het hoofd gezien.

Toen de arrondissementscommissaris 's daags na de festiviteiten de weigering van de Bestendige deputatie meedeelde aan het gemeentebestuur van Werm, was de feestroes ineens over en was goede raad plots eens zo duur.

Diezelfde week nog, op 18 oktober, kwam de kerkfabriek opnieuw in crisisberaad samen.

Uiteraard moest men eerst Theodore Ruef kunnen geruststellen. En verder werd beslist om gans de procedure opnieuw te doorlopen, ditmaal zonder iets of iemand over te slaan.
Aan de bestendige Deputatie werd een brief geschreven, waarbij de kerkfabriek zich verontschuldigde voor het totaal mislopen van de aankoop van hun orgel. Hoe konden de kerkmeesters ook weet hebben van het bestaan van een Koninklijk Besluit van het jaar 1824? Met al de nodige egards vroegen de kerkmeesters om toch nog een goedkeuring te willen afleveren voor de aankoop van het orgel. Een nieuw dossier werd opgesteld en via de arrondissementscommissaris overgemaakt aan de Bestendige Deputatie.

Een vijftal maanden hoorde men in Werm niets meer van de zaak. «Geen nieuws is goed nieuws!» dacht men daar.

Verkeerd gedacht... Begin februari 1892 vroeg de Bestendige Deputatie nog maar eens het bestek op van het orgel, en in dubbel exemplaar.

Voor pastoor Gerrets was de maat duidelijk vol. Hij nam het niet, dat men na verloop van bijna een half jaar kwam vertellen dat het ingediende dossier niet in orde was, omdat het bestek niet in dubbel was bijgevoegd. Dat had het al te bureaucratische provinciegespuis ook al veel langer kunnen vaststellen, meende hij.

Op 7 februari 1892 kroop hij in zijn pen en schreef een furieuze brief naar de arrondissementscommissaris
Mijnheer Commissaris,

Wij hebben de eer U het bestek van onzen orgel in «dubbel» te doen geworden. Bij deze gelegenheid zij 't ons geoorloofd U onze klachten toe te sturen, wegens de vertraging welk de goedkeuring onzer aanvraag ondergaat. Al de vereischte stukken dienaangaande, hebben wij op het bureel van het Commissariaat neergelegd, op den 1 sten october van het verloopene jaar en zedert dit tijdstip, hebben wij volstrekt niets meer vernomen. Zulks deed ons vermoeden dat alle stukken ordelijk waren, en dat welhaast de goedkeuring zou volgen. Daarentegen komt de hooge overheid, na vier maanden, opnieuw ons uitnoodigen, om het bestek in dubbel op te maken. Deze onregelmatigheid had de overheid ons wel kunnen opmerken van den beginne af, dan hadde die lange vertraging niet plaats gehad. Wij twijfelen niet, of den heer commissaris heeft gezorgd van onze stukken behoorlijk op te sturen naar de Bestendige Deputatie, maar nopens die vertraging, mogen wij wel met recht onze verwondering uit drukken.Hopende dat ons weldra de goedkeuring zal toekomen voor het plaatsen van den orgel voor onze kerk, hebben wij de eer U aan te bieden de gevoelens van onze bijzondere hoogachting.

Namens de leden der kerkfabriek, JH. Gerrets, pastoor
.
Het was precies of deze vranke brief zijn effect niet miste, want vanaf dan ging alles vrij vlug. Op 19 februari 1892 verstuurde de provinciegouverneur het dossier, samen met zijn gunstig rapport naar het ministerie van Justitie. Eindelijk op 14 maart 1892 en precies 2 jaar na de ondertekening van de aankoopovereenkomst, werd het Koninklijk Besluit ondertekend waarbij de plaatsing van een buffetorgel in de kerk van Werm werd goedgekeurd. Nu konden ook de fondsen verkocht worden en beschikte de kerkfabriek ook voldoende gelden om de orgelmaker te betalen.



Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be