Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

Biesen & Hoeselt


Ooit was Biesen niet meer dan een Bilzers gehucht, een kleine woonkern in een zompige omgeving, tussen de biezen. Met ergens een Mariabeeldje in een kapelleke.

En precies dáár gebeurde er in het begin van de 13de eeuw een mirakel!
Het zat zo...
Toentertijd heerste hier grote verdeeldheid onder de mensen. Er werd getwist en gevochten dat het niet schoon meer was. De toestand liep zozeer uit de hand dat zelfs Onze Lieve Vrouw zich ermee moeide. Ergens rond 'Biesen' verscheen ze in al haar glorie aan de abt van Averbode en ze sloot met hem een deal: zij zou zorgen dat het geruzie en getwist ophield als hij voor haar een behoorlijke kapel bouwde op de plek die ze hem aanwees.

Ze hielden allebei hun woord! De vrede keerde weer en in 1209 begonnen de bouwwerken.
[Zo luidt de legende]



Nu waren mirakels in de middeleeuwen bij wijze van spreken dagelijkse kost; de goegemeente was niet kritisch en de kerkelijke overheid evenmin! Iedereen was opgetogen: de bedevaarders stroomden toe... In geen tijd stond er een kapel met de gebruikelijke bijgebouwen, zoals een gasthuis waar passanten en bedevaarders logies en verzorging kregen.

Het gehuchtje Biesen stond nu op de kaart! Nog even wachten... en het zou de kaart zelfs helemaal kleuren!

In de 12de eeuw ontstond in de christelijke wereld een nieuw en succesvol fenomeen: de ridderorde. Tegelijk religieus en militair. Je had de Tempeliers, de Orde van Sint Jan, de Orde van Malta... en dicht bij huis, in het 'rijk' waartoe het prinsbisdom Luik behoorde, was er de Duitse Orde of voluit en in het Latijn Fratres Domus Hospitalis Sanctae Mariae Teutonicorum in Jerusalem; 't is te zeggen: de Broeders van het hospitaal van Onze-Lieve-Vrouw der Duitsers(!) in Jeruzalem.
De Duitse Orde werd opgericht in 1190 en ze kende een onmiddellijke toevloed van leden en schenkingen.

kruis van de Duitse Orde
Hoge en lage adel, ridders, schildknapen, zelfs 'gewone' mannen, al wie zich geroepen voelde het zwaard te hanteren om zijn geloof te verdedigen in 'den orient' - of dat geloof gewapenderhand te verkondigen in landen als Polen, Letland, Estland en Lithouwen - werd er met open armen ontvangen.
En ja, ook vrouwen konden toetreden tot de Duitse Orde... Uiteraard was het niet de bedoeling dat de zusters de wapens opnamen. Ze vervulden specifiek vrouwelijke taken en ze maakten zich dienstbaar in de hospitalen die aan de meeste ordenshuizen verbonden waren.
Nochtans stelde de Orde niet-geringe eisen aan de ordebroeders. Die moesten bij hun toetreding de drie geloften afleggen van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede...

Gehoorzaamheid lag voor de hand, zeker in de verticaal gestructureerde gemeenschap van een ridderorde.

Het begrip 'kuisheid' was subtieler: de broeders hoorden in principe ongehuwd te zijn en dat ook te blijven. (laten we opmerken dat 'ongehuwd zijn' niet noodzakelijk hetzelfde is als 'zich onthouden van').
In de aanvangsjaren van haar bestaan - en dit bijna een eeuw lang - telde de Orde in onze streken zelfs nog tal van leden die bij hun intrede wél een echtgenote hadden met wie ze tafel en bed deelden en bleven delen!

En ten slotte de armoede. Armoede was in dit milieu een rekbaar begrip. Het was normaal dat een broeder wat bezittingen achter de hand had om paard en wapenrusting te bekostigen en te onderhouden. Van een gegoed lid werd verwacht dat hij - of zijn familie - bij zijn intrede een schenking deed, liefst van onroerende goederen. De overdracht van die goederen hoefde niet per se bij de opname te gebeuren, in vele gevallen kwam de Orde pas na de dood van de broeder - of van zijn weduwe - in het bezit van de dotatie.

Niet alleen de inbreng van de broeders dikte het patrimonium van de Orde aan.
Hermann von Salza was grootmeester van de Duitse Orde van 1209 tot 1239. Onder zijn bewind verwierf de orde de goederen te Biesen
Wie zijn dood voelde naderen en twijfelde aan een eersterangszitje in de hemel vermaakte nogal eens een deel van zijn bezittingen aan een goed doel. Een opkomende en furore makende ridderorde die zich zo actief inzette voor het ware geloof bleek een uiterst goed doel te zijn.
Maar achter sommige - vooral de grootste - schenkingen moeten we een andere drijfveer vermoeden! Er werd ook in die tijd al heel wat afgelobbyd om de gunsten te werven van...
Wie zich wou wentelen en koesteren in de schaduw van de Duitse Orde bediende zich nogal eens van een eeuwenoude en beproefde techniek: in de jaren van haar glorieuze opgang werd de Orde overspoeld met wat men nú relatiegeschenken zou noemen...

En zo gebeurde het, in 1220, dat Mathilde van Are, de toenmalige abdis van Munsterbilzen, met de toestemming van haar kapittel en van haar broer, graaf Arnold III van Loon, in een groots gebaar van voorbedachte gulheid aan de Duitse Orde een bedevaartskapel schonk, een gasthuis en vooral een plek waar die Orde zich in deze contreien kon vestigen. In de schenkingsoorkonde staat de dotatie omschreven als de kapel te Biesen met al haar rechten en aanhorigheden.

Opmerkelijk:
In de legende wordt niet gerept over de abdij van Munsterbilzen
en in de historische versie komt de abt van Averbode niet voor!

De kapel was de veelbezochte bedevaartskapel met het mirakelbeeld van Onze-Lieve-Vrouw.
De rechten, waarvan sprake in de oorkonde, waren jaarlijks weerkerende inkomsten in geld en in natura.
De aanhorigheden omvatten niet alleen een gasthuis maar ook meer dan voldoende landerijen om daarop het eerste ordenshuis neer te zetten dat algauw de allures zou aannemen van een commanderij onder het gezag van een commandeur.

Deze schenking bracht de Duitse Orde naar Biesen en van daaruit naar de hele streek die tegenwoordig omschreven wordt met de term Euregio. De Orde zou er zes eeuwen lang aanwezig blijven.
Vanuit de commanderij Biesen zijn in de ruime omgeving een aantal jongere en afhankelijke commanderijen gesticht en zo kreeg het huis Biesen in het begin van de 14de eeuw het statuut van hoofdhuis of landcommanderij.

Toen in het midden van die 14de eeuw de landcommanderij herhaaldelijk aangevallen werd door ronddolende troepen - en wellicht ook omdat de locatie 'Biesen' niet direct het centrum was van de beau monde - koos de landcommandeur in 1360 een andere residentie: hij verhuisde met zijn staf naar een nieuw-gebouwde commanderij in Maastricht, Nieuwe Biesen. Vanaf toen heette het oude complex, in Biesen zelf, Alden Biesen.
In jongere en betere tijden keerden de landcommandeurs, evenwel na aandringen van hogerhand, terug naar Alden Biesen.
Het vermogen van het huis Biesen kende in die magische 13de eeuw een exponentiële groei.
Oordeelkundig beheer werd een topprioriteit met als sluitstuk een degelijke en overzichtelijke boekhouding. Deze taak werd toevertrouwd aan de rentmeester of scheffener.

Het oudste bewaarde goederenregister van Biesen is aangelegd op beloken Pasen 1280 door broeder Gilis van Tongeren, de scheffener van dienst.
Alleen al het feit dat broeder Gilis schreef in de 'algemeen beschaafde' volkstaal maakt het werk voor deze streek - en ver daarbuiten - uniek en uiterst waardevol.
De joer ons heren M.C.C. ende Lxxx ender octauen van poschen due wart dit buc begonnen. Dit sin degene die loet sin van gude shus van den Bisen   ende dit sin de heren do met aue helt.

Het register is veel meer dan een goederenregister. Het is een all-in-databank die bestaat uit zes mappen of deeltjes - die elk één facet van de boekhouding tot onderwerp hebben.

De wijze van 'te boek stellen' en van 'boekhouden' was - voor die tijd - zo vernieuwend en accuraat dat ze nog eeuwenlang tot voorbeeld zou dienen voor - en gekopieerd worden door - de opvolgers van scheffener Gilis van Tongeren.

Het is opvallend, zeg maar hartverwarmend, dat 'Hoeselt' in dit register één van de meest voorkomende plaatsnamen is. We worden niet emotioneel omdat de Duitse Orde in zo korte tijd zoveel bezittingen in ons dorp verworven heeft, maar omdat een aandachtige lezer tussen de regels van dit 'oudste goederenregister' het Hoeselt van toen ontdekt.

Wat de 13de eeuw betreft, is dit boek de belangrijkste bron van informatie over Hoeselt. Het geeft een brede inkijk in de structuren van de middelgrote agrarische samenleving die Hoeselt in de middeleeuwen was. En natuurlijk maken we er kennis met de Hoeselaren zelf, mensen van allerlei slag... Sommigen schonken een deel van hun bezittingen aan de Orde, anderen hielden land in pacht en velen moesten cijns betalen aan het huis Biesen.

Ook in Althoeselt, dat door de Biesense boekhouding niet als een deel van Hoeselt werd beschouwd, in Werm, Schalkhoven en Romershoven had de Duitse Orde behoorlijk wat bezittingen. Alleen in Hern viel de oogst tegen...

In de toekomst zullen we verschillende afleveringen wijden aan de aanwezigheid van Biesen in Hoeselt. Het zal gaan over hoven, pachters, schenkers, broeders, cijnshouders, en nog meer...


Misschien is het goed om op voorhand enkele begrippen, die na het Ancien Régime uit de mode raakten, even op te frissen:

oppervlaktematen
1 bunder       = 20 (groot-) roeden
1 roede         = 20 (klein-) roeden of 20 roproeden

de grootte van een bunder was niet overal hetzelfde; in groot-Hoeselt gold:
Hoeselt, Romershoven       1 bunder = 84,4850 are
Hern, Schalkhoven             1 bunder = 82,3527 are
Werm                                 1 bunder = 87,1884 are

ter vergelijking:
Bilzen, binnen de muren (binnenbank)       1 bunder = 84,4850 are
Bilzen, buiten de muren (buitenbank)         1 bunder = 87,1884 are

lees meer over de Hoeseltse lengte- en oppervlaktematen

inhoudsmaten
Granen werden gemeten in vaten en mudden. Er waren allerlei 'vaten': het Tongers vat, het Hasselts, Loons, Maastrichts... Hun grootte, dus hun inhoud, was verschillend. Het Tongers vat bijvoorbeeld was de gebruikelijke inhoudmaat in de dorpen rond Tongeren die hun granen op de markt van Tongeren verhandelden.
In bijna heel groot-Hoeselt gebruikte men het Tongers vat als maat, maar in Althoeselt en Buckinxlinde en een zeldzame keer ook elders in Hoeselt, durfde men in Maastrichter maat te meten...

Tongerse maat            1 mud =  8 vat       1 vat = 30,4  liter       1 mud = 243,2  liter
Maastrichter maat       1 mud = 24 vat      1 vat = 23,34 liter      1 mud = 560,16 liter

1 mud Maastrichts = 2,3 mud Tongers

munten en rekenmunten
In de middeleeuwen én in jongere tijden werd er op tal van plaatsen geld aangemunt in goud, zilver en koper en dit in tal van legeringen. Op de duur moest dit een ontzettende warboel worden, ware het niet dat de middeleeuwer hiervoor een ingenieuze oplossing vond: hij bleef de geldbedragen onveranderd uitdrukken in de oude, uit de mode geraakte, munten. Die kregen de naam rekenmunt. Betalingen moesten, na omrekening en na goedkeuring door de verkoper of schuldeiser, uitgevoerd worden in bepaalde van de meest gangbare en betrouwbaarste nieuwerwetse munten.

de rekenmunten
1 mark = 1 pond = 20 solidi of schellingen
1 solidus = 12 denariën
1 denarius = 2 obolen = 4 kopei (kopeken)

Ook kapoenen en kippen golden lange tijd als betaalmiddel; de kapoenen variëerden in waarde van 6 tot 8 denariën.

1 kapoen = 2 kippen

In de laatste eeuwen van het Ancien Régime was de gulden, die niet van goud was maar van zilver, de gebruikelijke reken- en betaalmunt. Andere gangbare betaalmiddelen waren pattacons en daalders, maar die konden slechts op tafel komen nadat de schuldeiser/verkoper er zijn zegen over gaf!

1 gulden = 20 stuivers
1 stuiver = 4 oort

over cijnzen, cijnsheren en cijnshoven
Als in de middeleeuwen de uitbating van een domein niet meer rendabel was, verdeelde de heer een deel ervan in cijnspercelen die hij overdroeg aan zijn horigen of laten. De laat verkreeg het eeuwigdurend vruchtgebruik van het perceel, de (cijns)heer bleef de naakte eigenaar. Op het moment van deze overdracht werden bepaalde lasten of verplichtingen verbonden aan het bezit van die percelen. Die verplichtingen bleven onveranderd bestaan tot het einde van het Ancien Régime.

Ich bruder Jocob van Oken ben loet spersons van Huselt van 1 bunre lants ligt tauthuselt en ii (2) stucken ende wart gewisselt jegen Willeme van Tungren. Idem spersons, van ii hosteden ligen ten bruke ende woren prumarts van Werme. Item ich bruder Jocop ben loet der capitelen van Tungren van ii bunren ligen te herke ende woreren i beginen van lutke. Idem der seluer capitelen...

In bovenstaande tekst lezen we dat broeder Jacob van Aken (Oken), die van Hoeselt afkomstig was!, in naam van de Duitse orde optrad als laat van - onder andere - de pastoor van Hoeselt en het kapittel van Tongeren.
Als bezitter van een cijnsperceel was de laat t.o.v. zijn cijnsheer verplicht tot:
  • de betaling van een jaarlijkse cijns, meestal in geld, maar ook in granen, kapoenen, kippen of eieren.
  • het presteren van bepaalde karweien of herendiensten.

  • het vervullen van de verheffingsplicht, ook wel het releveren of het reliëf genoemd. 'Releveren' betekende toen nog letterlijk het 'opnieuw opnemen of aannemen' van het cijnsperceel.
    Na de dood van de laat (de vruchtgebruiker) keerde het cijnsperceel in principe terug naar de cijnsheer. Elke 'toekomstige' nieuwe bezitter (al dan niet door erfenis) van het perceel, elke nieuwe laat dus, moest lijfelijk voor zijn cijnsheer of diens vertegenwoordiger verschijnen. Daar ontving hij dan, tijdens een kleine plechtigheid én letterlijk uit handen van de heer, het begeerde cijnsperceel: een (echt) stukje grond, of enkele korenhalmen, of een plag weiland... als zchtbaar en tastbaar symbool voor het geheel. Bij deze gelegenheid moest ook een verheffingstaks betaald worden, een soort belasting die wij nog altijd kennen als successierechten.
Hofsteden die al bestonden voor men tot de verdeling van een domein in cijnspercelen besliste, waren bij successie aan de heer een keurmede verschuldigd. (dus niet de percelen waarop pas later een woning werd gebouwd).
De keur of keurmede was 'het beste stuk' van de inboedel of het vee (levende keurmede). Keuren of keurmeden zijn in jongere tijden vervangen door een geldsom.

De instelling die de cijnsgoederen en alle eraan verbonden verplichtingen opvolgde, werd cijnshof of laathof genoemd. Aan het laathof was een laatbank verbonden, die de interne juridische problemen van zakelijke aard behandelde. Die rechtbank werd voorgezeten door een meier, bijgestaan door zeven gezworen laten.
Zeker vanaf de 13de eeuw was het mogelijk cijnsgoederen te verkopen of weg te schenken. Zulke transacties gebeurden voor de laatbank, met de toestemming van de meier en de gezworen laten.






Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be