|
|||||||
|
Ach zo zat datDe Hoeseltse statistieken van 1820 - Deel II: handel en nijverheidDe overheid hield in 1820 in het gehele koninkrijk der Nederlanden, waar ook wij bijhoorden, een volkstelling en een enquête over de bewoning, de landbouw en zijn opbrengsten, de handel en de nijverheid - zoals die aanwezig waren in de gemeenten op 31 december 1819. In deze tweede aflevering gaat het voornamelijk over handel en nijverheid, vooral de huisnijverheid.
Fabrieken & werkwinkels
De gemeenten kregen als handleiding een Model-Tabelle die het invullen van de opgaven der Fabrijken en Werkwinkels moest vergemakkelijken. De handleiding bevatte een lijst van de fabrieken en werkwinkels die moesten aangegeven worden. De Hoeseltse gemeenteambtenaar van dienst heeft méér items aangekruist dan we in zijn aangifte van juli 1820 terugvinden. De uiteindelijk geselecteerde bedrijfjes staan in volgende opsomming cursief. In een eerste impuls duidde hij aan: bierbrouwerijen, blauwververijen, broodbakkerijen, haam- of gareelmakerijen, hoefsmederijen, kaarsenmakerijen, kleermakerijen, klompenmakerijen, korenmolens, linnenververijen, linnenweverijen, naaiwinkels, olieslagerijen, pannenbakkerijen, pottenbakkerijen, schoenmakerijen, schrijnwerkerijen, slotenmakerijen, stroopkokerijen, timmerwinkels, ververijen, volderijen, wollenweverijen, wolspinnerijen, wolververijen en zwartververijen. We mogen veronderstellen dat deze fabriekjes of de bijpassende beroepen in één of andere vorm in Hoeselt aanwezig waren. Wat de man niet aankruiste, maar waarvan men toch enige activiteit in Hoeselt zou verwachten: brandewijn- of jeneverstokerijen, kuiperijen, lakenweverijen, mandenmakerijen, slagerijen, zagerijen ... Uiteindelijk bevatte de aangifte van Fabrijken en Werkwinkels maar tien items. In een aparte -vermoedelijk later opgestelde- namenlijst van de betrokken bedrijfshouders staan enkele namen méér dan de aantallen die in juli genoteerd werden. De gemeentebeambte kon blijkbaar moeilijk beslissen met welk beroep hij sommige inwoners moest vereenzelvigen! Zo komen de beroepen van bierbrouwer en siroopstoker niet voor in de volkstelling van datzelfde jaar! We vinden er één van de twee brouwers terug als herbergier, de andere was landbouwer. Ook de siroopstokers staan als landbouwers in de volkstelling. Naast de bovenstaande gegevens moest of mocht er met betrekking tot die fabriekjes nog andere informatie verstrekt worden: 1. Een korte toelichten, getiteld 'bijzondere nader aanduidende benamingen'. 2. Werd de productie geheel of gedeeltelijk door werktuigen gedreven? Zo ja, door welke hoofdwerktuigen? Alleen de molens maakten gebruik van drijfkracht, ze werden door het water gedreven. 3. Wat was het afzetgebied van de geproduceerde goederen? Werwaarts de vervaardigde goederen werden of worden verzonden. De keuze was beperkt tot: buitenland, binnenland of plaatselijk. In Hoeselt was voor alle bedrijfjes het antwoord op deze vraag: plaatselijk binnenlandsch. 4. De toestand waarin de betreffende neringdoenerijen verkeerden vóór én na 1813/1814 (einde van de Franse Overheersing) vroeg ook enige toelichting. Welke elementen droegen bij tot die toestand? En wat kon die toestand verbeteren? (Middelen van redres of aanmoediging) In Hoeselt was er geen verschil te merken in de economische situatie van de aangeduide bedrijfjes vóór de machtswisseling en erna. Wat kwijnend was bleef kwijnend ... De bierbrouwerijen leden onder de indirectie belastingen. Dit probleem kon opgelost worden door ontslag der indirecte belastingen. Alle andere bedrijfjes, behalve de molens, hadden weinig of geen werk. Een oplossing was er niet. Voor de hoefsmederijen, die buiten het beslaan van paarden wellicht nog smeedwerk vervaardigden, luidde het antwoord op vraag naar een mogelijkheid tot verbetering van de situatie: geene hoegenaamd mits de bezonder werken in ijzer in de nabuuurige steeden aan kleinderen prijs sij kunnen koopen. Dat de situtatie van de korenmolens niet meer dan middelmatig was, kwam door het feit dat er te veel nabij een liggende moolens waren. De volmolen boerde daarentegen goed door datter maar een dergerlijke moolen zig alhier in de ronde bevind, edog van geen groot rapport! Ambachtslieden Tegelijk met het opstellen van de tabel van de fabrieken en werkwinkels zijn ook de ambachtslieden geteld. De navolgende lijst overlapt gedeeltelijk de voorgaande. Men kan zich afvragen op welke basis de telling gebeurde. De volkstelling van 1820 levert, wat verschillende van deze beroepen betreft, andere cijfers! Mogelijk moest men, om in de lijst van de ambachten opgenomen te worden aan zekere criteria voldoen. Wie té weinig produceerde of maar deeltijds het beroep uitoefende werd wellicht niet op de lijst geplaatst. Anderzijds staan er opvallend minder timmerlieden in de volkstelling dan in de lijst van de ambachtslieden. Zouden de vier wagenmakers en de twee rademakers misschien als timmerman beschouwd zijn? Transportmiddelen In 1820 bestond het Hoeselts wagenpark uit: 10 wagens [met vier wielen] Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen? |
||||||