|
|||||||
|
Ach zo zat datMemento mori...of hoe onze voorouders dit aardse tranendal verlieten... Tot nader order is er in het leven één absolute zekerheid: de dood. Wanneer, hoe, in welke omstandigheden en met welke rituelen...? De eerste drie factoren behoren tot de persoonlijke lotsbestemming van de betrokkenen. De rituelen zijn en waren tijdsgebonden: eeuwen lang, golden de oude gebruiken en gewoonten, die zo goed als heilig waren en dus onveranderlijk. Zo ook de overlijdensrituelen. Pas in de twintigste eeuw kwam er voorzichtig verandering in de oude tradities. Althans in een parochie als Hoeselt.
De 18de eeuw als voorbeeld (1689-1796) Soms liepen ze uit de hand en vielen er doden. De meeste jongemannen die als occisus, gedood, in het overlijdsregister staan, zonder nadere omschrijving van de omstandigheden van hun overlijden, zullen hun leven wel ingeschoten hebben bij zulke 'dorpsrelletjes'.Met een beetje soepelheid laten we de 18de eeuw in Hoeselt beginnen in het jaar 1689, toen Jan van Hinnisdael benoemd werd tot pastoor van de parochie. In 1796, onder het Frans bewind, ging de kerk noodgedwongen een tijdje ondergronds en uit die jaren ontbreken de informatiebronnen. Jan van Hinnisdael was de eerste pastoor die de parochieregisters behoorlijk bijhield. Zijn opvolgers volgden hem in dit voorbeeld. In de overlijdensregisters staan de overlijdens geregistreerd van 2870 zielen die in de genoemde periode - in Hoeselt - het tijdelijke met het eeuwige verwisselden. In het uur van de dood Het behoorde tot de plichten van een goede herder zijn parochianen in het uur van hun dood bij te staan met de sacramenten van de stervenden en hen te begeleiden op de eenzame weg naar het hiernamaals - en dat met de daartoe geijkte liturgische gebeden en rituelen. Meestal diende de pastoor zélf de laatste sacramenten toe, maar in onvoorziene en dringende gevallen werd wel eens een geestelijke uit een naburige parochie ter hulp geroepen. Zo deden de bewoners van Damereis en van de Raaf meer dan eens beroep op de parochieherder van Beverst. Was de stervende nog bij bewustzijn en in staat de sacramenten van de biecht, het oliesel en de communie te ontvangen, dan omschreef de pastoor dit als ... omnibus sacramentis pie et debite munitus... godvruchtig berecht met alle voorgeschreven sacramenten. Maar dikwijls was betrokkene, wegens een te slechte lichamelijke toestand, niet in staat het viaticum, het geestelijk voedsel voor de reis naar de andere wereld, te ontvangen. In dat geval stierf hij ... confessus et inunctus, viatici incapax …, gebiecht en gezalfd, maar niet in staat om het viaticum, of de communie, te ontvangen. De verplichte registratie van de toegediende sacramenten geeft tegelijk een kijk op de sterfgevallen waarbij de berechting om de één of andere reden niet mogelijk was... De plotse dood (obiit subitanea morte) of het feit slachtoffer te zijn van moord of doodslag (occisus est) bleek een aanvaardbaar excuus voor de afwezigheid van enige geestelijke bijstand.Enkele keren klinkt tussen de woorden het verwijt door over de laksheid van de familieleden of buren. Op 10 oktober 1724 stierf de 35-jarige Gertrudis Gielen zonder sacramenten, de vicinorum negligentia seu incuria, door nalatigheid van de buren.Aan kinderen tot de leeftijd van 9 jaar werden geen sacramenten toegediend. Tienjarigen ontvingen alleen het Oliesel. Twaalfjarigen hadden recht op een volledige berechting. Toen de elfjarige Margareta Boumans uit het Kruis op 25 september 1736 aan dysenteria zou sterven, werd haar - na dispensatie - als viaticum voor de eerste keer de communie uitgereikt. Ze ontving ook het H. Oliesel. Van biechten was er echter nog geen sprake.Het luiden van de klokken Doodgaan en begraven worden ging gepaard met veel klokkengelui. In het stervensuur - van arm of rijk - luidden de buren of de koster de doods- of agonieklok. In de laatste uren van pastoor van Hinnisdael werden afwisselend de doodsklok en de tiendenklok geluid. Bij zijn uitvaart klonk eerst de doodsklok, dan de tiendenklok en teslotte, als crescendo, de 'grote klok'. Ook na een begrafenis eerden de beter gesitueerden hun overledenen met klokkengelui: in 1745, na de dood - in Jupille - van de echtgenote van de heer de Moffarts, heer van Hoeselt, hebben, in Hoeselt, zijn buren zes weken lang op de middag de klokken geluid. De begrafenis Over het tijdstip waarop begrafenissen plaatsvonden, missen we in de Hoeseltse registers de nodige gegevens om tot veralgemening over te gaan. Vermoedelijk werden de gewone mensen - en dat was haast iedereen in Hoeselt - daags na het overlijden begraven, zoals dat in de buurparochie Bilzen ook gebeurde. In de Hoeseltse registers zijn er maar enkele verwijzingen naar de periode tussen overlijden en begrafenis: de wachttijd boven aarde lijkt recht evenredig geweest te zijn met de sociale status van de betrokkene(n). Pastoor van Hinnesdael stierf op 16 februari 1740 en werd op 18 februari begraven.Een lijkdienst is geen mis Als er maar zelden melding gemaakt is van het feit dat een overledene cum sacro begraven werd mogen we aannemen dat deze vermelding aangeeft dat in een gewone lijkdienst het essentiële gedeelte, de consecratie,ontbrak. Voor kinderen bestond er een speciale ritus: de veertienjarige Margarita Wijers, die op 12 februari 1718 stierf, werd begraven ritu prolium cum sacro: ze werd begraven volgens de 'kinderritus' met een echte mis.De echte plechtige lijkdienst, exequiae genoemd, werd niet altijd opgedragen op de dag van de begrafenis, maar kon, vooral voor notabelen, evengoed enkele weken na de begrafenis plaatsvinden. De begraafplaats Voor de gewone mensen was er maar één begraafplaats: het kerkhof of letterlijk de tuin rond de kerk, met gras en fruitbomen en met grazende koeien... De Hoeselaren werden dus begraven in de schaduw van hun kerk. Tenzij... Bewoners van de randgebieden, zoals Damereis, konden dispensatie krijgen, om - na betaling van de aan de pastoor van Hoeselt verschuldigde rechten - hun laatste rustplaats te betrekken rond een andere toren, bijvoorbeeld die van Beverst. Wie te ver van huis stierf werd zelden 'gerepatrieerd': De vreemde bedelaar, die op 28 februari 1739, nog net voor zijn plotse dood door een teken had laten uitschijnen dat hij katholiek was, werd op het kerkhof bijgezet. De Armentafel betaalde zijn lijkdienst.voor zelfmoordenaars en ongedoopte kinderen zou er geen plaats zijn op een kerkhof: we hebben hiervan geen bewijzen gevonden. En de ter dood veroordeelden? Het overlijden van Marie Thomson, terechtgesteld op 13 februari 1711 door verdrinking in de beek, staat niet geregistreerd en hoogstwaarschijnlijk is ze niet kerkelijk begraven. Wie tot de betere stand behoorde en er fors voor betaalde kreeg een rustplaas tussen de muren van de kerk. In de loop van de beschouwde periode zijn er zeker 42 voorname Hoeselaren In de kerk begraven. Tot in 1765 werd bij die gelegenheid telkens een graf gegraven in de kerk. In de nieuwbouw-kerk van 1767 was een grafkelder voorzien. Het is opmerkelijk dat deze deftige begrafenissen veelal circam vesperam, in de late namiddag, plaatsvonden. De prijs De begrafenis van een klein kind kostte 24 stuivers Voor dezelfde begrafenis, maar met een gezongen mis, betaalde men 3 gulden Een groot lijk aan gewijde aarde toevertrouwen kostte 6 gulden Voor de afhaling aan huis met het kruys telde men 1,5 gulden extra Bijzetting in kerk of koor (tot 1765) kostte 12 of 24 gulden EN de overleden moets tot de betere stand behoren. Voor een bijzetting in de grafkelder van de nieuwe kerk moest op zijn minst 100 gulden opzij gelegd worden. De overlijdensakte als onschatbare informatiebron Naast de noodzakelijke gegevens voegde de pastoor aan de overlijdensakte wel eens informatie toe over de handel en wandel van de betrokkene: soms zelfs vrij indiscrete informatie... waarbij men zich kan afvragen voor wie die informatie bedoeld was. Voor ons dus. We beginnen met de allermooiste: In oktober 1721 stierf Agnes Timmermans; bij grove benadering werd haar leeftijd op 60 à 70 jaar geschat. Pastoor Vanhinnisdael betitelde Agnes als nec virgo nec maritata... geen maagd meer, maar ook niet getrouwd. Onwettige kinderen droegen hun stigma soms mee tot in de dood: Toen Praxedes Croels, de 35-jarige onwettige dochter van H. Croels, in 1746 stierf noemde de toen pas benoemde pastoor Weijns haar filia illegitima Luciae Vandereken, de onwettige dochter van Lucia Vandereken, terwijl in het overlijdensregister de namen van de ouders van andere meerderjarigen niet vermeld staan. Oud en wijs geworden liet dezelfde pastoor in 1792 alle gelijkaardige insinuaties weg in de nota over de dood van Elisabeth Menten, die een half jaar eerder moeder geworden was van een onwettig kindje. Ook het woordje caelebs ontbreekt. Caelebs is de term die in kerkelijke akten gebruikt werd voor een ongehuwde (en verondersteld maagdelijke) vrouw. En daarmee had de pastoor toch alles gezegd. Balans van een eeuw: één honderdjarige en dertien 95-plussers Mathias Mercken stierf in november 1699 als eeuwelingGouden bruiloften zullen in die dagen eerder zeldzaam geweest zijn... bij het overlijden van één man werd zijn staat van dienst vermeld: toen Gisbert Stulens in augustus 1730 als 87-jarige stierf noteerde de pastoor, mogelijk als posthume hulde: ... et 56 annis maritatus cum Oda Timmermans. Gevoelige snaren, blijken van appreciatie of soms gewoon iets persoonlijks... Men zou haast denken dat de pastoors het soms nodig vonden iets positiefs over de overledene aan de akte toe te vertrouwen... toch nog een blijk van medeleven of een warme handdruk? Zo lezen we, ook al hoorde dat niet expliciet thuis in een overlijdensakte... 1715 Gullielmus Mercken, pachter op Ter Weyer, laat een vrouw met acht jonge kinderen achter. Uit de overlijdensberichten van deze gewone mensen valt weinig bijkomende informatie te halen over hun levenswandel... maar misschien dachten de pastoors dat één enkel woord ooit, in een verre toekomst, een band zou kunnen scheppen met een verre voorvader? De vrouwen van Mathias Vanden bosch Over het levenseinde van de eerste echtgenote van Mathias Vanden Bosch, schout in Val(meer) en schepen in Hoeselt én molenaar in de Volmolen, vernemen we uit het overlijdensregister volgende dramatische bijzonderheden: Margaretha Scherpenbergh stierf op 8 augustus 1750 door te hoge koorts (febri calida), maar baarde in dit kritieke levensmoment een, zij het levenloos, jongetje, dat ze zes maanden gedragen had (in articulo vitae parturiens prolem masculinam sex mensium mortuam...) De tweede vrouw van Mathias, Maria Huygen, overleed op 35-jarige leeftijd aan keelontsteking of kroep, (ex malo guttere). Haar ziekte had 4 dagen geduurd. Mathias Vanden Bosch hertrouwde een derde keer met Ida Lemmens en deze vrouw zou hem overleven... Het heengaan van de 80-jarige Mathias Thewissen, stamvader van de Hoeseltse Thewissen's en pachter van het Duits-Ordens-hof in Buckinxlinde, was een geval apart. Op 22 mei 1733 werd voor hem een lijkdienst opgedragen, nadat men het wachten op zijn terugkeer uit Maastricht definitief had opgegeven. Mathias was twee jaar eerder gezond en wel in de richting van Maastricht vertrokken, maar noch daar, noch hier, had iemand hem ooit nog opgemerkt. Men hield het nu bij het vermoeden dat hij in handen van struikrovers was gevallen en 'van tussen de levenden was weggenomen'... e vivis sublatum esse. Niet iedereen verliet dit ondermaanse op zo'n gewelddadige manier, maar toch opvallend dikwijls lezen we in de parochieregisters occisus est, werd gedood, in plaats van het gebruikelijke obiit, stierf. Oorlogsomstandigheden niet meegerekend, stierven op zijn minst 30 personen een dood die niet door ziekte of lichamelijk 'defect' veroorzaakt was. Hun voortijdig levenseinde was te wijten aan... Ongeval, doodslag, moord en terechtstelling... Men kan van een werkongeval spreken, als Walter Huygen, 23 jaar oud, in mei 1754 verpletterd werd door de boom die hij bij het kasteel van Ter Weyer aan het zagen was. Of wanneer de 17-jarige molenaarszoon, Lambertus Nullens, in april 1778 in de Motmolen onder het molenrad dood werd aangetroffen. Vechtpartijen en herbergruzies kwamen bij wijze van spreken bijna dagelijks voor. Eén opvallende bijzonderheid : al deze kerels waren ongehuwd ! 1693 Christianus Mercken, 30 jaar oud, omgekomen in Schalkhoven en daar ook begraven 1699 Guillielmus Pellaers uit Rijkhoven, 60 jaar oud, doodgebleven op Molenbroek en in Hoeselt begraven. 1706 Henricus Verjans, gedood, 25 jaar oud 1718 Arnold Vandebeeck, gedood, soldaat 1718 Servatius Mercken, gedood, 22 jaar oud 1719 Jacobus Vaes, 22 jaar oud, onschuldig gedood... 1745 Andreas Thewissen, 32 jaar oud, gedood 1779 Lambertus Driesen, 33 jaar oud, in Schalkhoven gedood, in Hoeselt begraven. Ook Guillielmus Franciscus Moffarts, gestorven op 2 juli 1706, inwoner van Hoeselt, schepen en secretaris van de buitenbank van Bilzen, kwam gewelddadig om het leven. Hij werd 'gedood' in Oorschott en begraven in Terbeeck. In Hoeselt zelf werd géén zielendienst gehouden en de pastoor ontving niet de gebruikelijke vergoeding, die hem in andere gevallen wel werd toegekend als een overledene uit zijn parochie in een vreemde parochie begraven was. Pastoor Vanhinnisdael kon het niet nalaten dit 'kleine' feitje aan het papier en de eeuwigheid toe te vertrouwen. Soms trof men op een verlaten plaats een doot lichaem aan. Leek de doodsoorzaak natuurlijk, dan ging de begrafenis gewoon door. Heerste er echter enige twijfel omtrent de omstandigheden van het overlijden, dan werd het doot lichaem - dit was de gebruikelijke uitdrukking in het gerechtelijk jargon - gearresteerd en overgebracht naar de gerechtsplaats, locus justitiae, in het midden van het dorp [ waar nu het gemeentehuis staat ] onder de linde, vóór de schepenbank (in medio pagi sub tillia seu ante cubiculum scabinorum - anno 1765). Daar vond dan de visitatie plaats door de schepenen van de plaatselijke rechtbank, meestal bijgestaan door een geswooren chirurgijn. De resultaten van dit onderzoek waren bepalend voor het al dan niet overgaan tot de gerechtelijke procedure in geval van moord en/of doodslag. De moord op Jacobus Schroeders, op 26 maart 1665. In het parochieregister bestaat er nog onzekerheid over het feit of Jacob een natuurlijke dan wel een gewelddadige dood stierf: obiit subito seu potius occisus fuit... Het gerechtelijk rolregister vertelt echter dat Cobus op dinsdagavond ergens in de omgeving van Com, met een dikke eiken stok werd neergeslagen. Na getuigenverhoren werd de toen al voortvluchtige Maarten van Cleef als de schuldige aangewezen.... Toen in 1710 Mattheus Corem door zijn vrouw Marie Thomson met rattenvergif vergeven en vermoord was, had de pastoor daar in eerste instantie geen vermoeden van - of deed hij beroep op het biechtgeheim? Marie werd veroordeeld tot de dood door verdrinking. (zie het voorgaand artikel De zaak Thomson op deze website) Een 'onbekende vreemdeling', ongeveer 60 jaar oud, ergens tussen Krieckendael en Romershoven om het leven gebracht, werd op 4 november 1732 op het kerkhof van Hoeselt begraven. Er werd blijkbaar niet veel moeite gedaan om de identiteit van het slachtoffer of die van de dader te achterhalen. Toen op 31 maart 1754 Henricus Steghen, inwoner van Hoeselt en tachtigjarige weduwnaar van Maria Melengers, gevonden werd in den Winckel bij de Waterval, onder de jurisdictie Bilzen, ging men over tot gerechtelijke actie. Hij was op de terugweg naar zijn huis en werd gevonden, schijnbaar versmacht in zijn bloed. Ook de pastoor moet onder de indruk geweest zijn, want hij noteerde dat het lijk op de 32ste (!) weggehaald werd en op de 33ste (!) in Bilzen werd gevisiteerd en begraven. Diezelfde 31ste maart 1754 werd in het verlaten huis van Hendrik Gilissen de 66-jarige Joannes Martin, genaamgd Lahay en afkomstig uit Glons, dood aangetroffen. Daar werd geen drukte over gemaakt. Ook geen drukte rond het overlijden van Maria Thewissen, 50 jaar oud, die op 12 februari 1762 dood werd aangetroffen in het Grimmertingenveld. In de tuin van de heer Hechtermans van Buckinxlinde trof men op 24 januari 1779 om 11 uur 's avonds de 73-jarige Mathias Jacobs dood aan. Hij werd gearresteerd en de volgende dag naar de justitieplaats van Hoeselt overgebracht ter visitatie; tenslotte werd hij op de 26ste begraven. Maria Noelmans die in april 1779 haar pasgeboren zoontje verdronk in een root bij Ter Weyer, werd veroordeeld tot de dood door wurging aan da paal. (zie het artikel Het lijkje in de vlasroot op deze website) Op 16 december 1793 werd tegen Jan Moussaerts de doodstraf uitgesproken. Jan had niemand vermoord, hij was een schelm. Hij werd op 21 december opgeknoopt aan de galg in de gemeenteweide bij de Pasbrug. Soldaten en oorlogsleed De oorlogen eisten minder directe slachtoffers binnen een dorpsgemeenschap, dan men zou vermoeden. Legerdienst was niet verplicht, maar verschillende Hoeselaren namen vrijwillig dienst, voornamelijk in het Hollands Leger. Het lijstje Hoeseltse soldaten die hun leven lieten voor één of ander vaderland is echt beknopt: Thomas Arnouts, 23 jaar oud, soldaat in Hollandse dienst, stierf aan zijn opgelopen verwondingen op 19 oktober 1724.Ook enkele burgers vonden de dood in oorlogsomstandigheden. 15.11.1693 Servatius Mercken, 50 jaar oud, werd door de Franse soldaten gedood. De Armenmeester betaalde zijn begrafenis. Vreemde soldaten, hun vrouwen en kinderen, die op doortocht of bij inkwartiering te Hoeselt overleden, werden ter plaatse begraven. Zo zijn in Hoeselt gestorven en begraven: 04.10.1746 Ludovicus, 24 dagen oud, zoon van Jean Vallet en Ludovica Bouschon, uit het regiment van de dauphin. De plotse dood of het schielijk overlijden 81 Hoeselaren konden in de beschouwde periode niet berecht worden wegens een subitanea morte, een plotse dood. 33 van hen waren ouder dan 70 jaar, 33 waren in de bloei van hun leven. de 15 anderen waren kinderen en jong-volwassenen. Voor kinderen gebruikte men eerder de uitdrukking improvisa morte, onverwachte dood. Seniele en onbekwame mensen vallen buiten deze telling. Doodsoorzaken De doodsoorzaak werd veel vaker niet dan wel vernoemd in de overlijdensakte. Vooral in de tweede helft van de 18de eeuw deden de pastoors hun best om aan te geven waaraan hun parochianen gestorven waren. Hoge leeftijd, seniliteit en kindsheid waren geen echte doodsoorzaken, maar het vermelden van deze symptomen was een verantwoording voor het niet-toedienen van de laatste sacramenten. De belangrijkste doodsoorzaak: epidemiën Op geregelde tijdstippen maaiden epidemieën onverbiddelijk een aanzienlijk deel van de bevolking weg. Ze braken meestal uit in oorlogstijd en dan voornamelijk bij - of even na - de inkwartiering van troepen. Brachten de soldaten de ziekte mee of was het weerstandsvermogen van de bevolking ondermijnd en leek een lichte verslechtering van de hygiënische omstandigheden voldoende om ziekte en dood vrij spel te geven? In de hier beschouwde eeuw zorgde de Negenjarige Oorlog voor de eerste epidemie. Van augustus 1694 tot eind oktober van datzelfde jaar stierven in Hoeselt 40 mensen, terwijl in 'rustige' perioden het jaargemiddelde onder de 20 lag. De pastoor gaf geen informatie over de aard van de ziekte, maar het feit dat verschillende gezinnen meerdere slachtoffers telden, geeft de hypothese van een epidemie grote geloofwaardigheid. Het zwaarst getroffen was het gezin van de vroedvrouw Aleydis Vrancken. Zijzelf, haar man Henricus van Stockem en twee van haar kinderen bezweken in enkele weken... De Spaanse Successieoorlog (1702-1713) heeft in Hoeselt vooral in 1702 lelijk huis gehouden. Het werd een rampjaar: tussen 15 september en 2 november stierven 52 kinderen! De epidemie trof bijna uitsluitend kinderen en jong-volwassenen. Op 8 oktober bereikte ze haar hoogtepunt met vijf slachtoffers op één dag. In het gezin van Willem Wijnts en Magdalena Corcelius, dat op Kriekendaal woonde en in de epidemie van 1694 al een dochtertje verloren had, stierven in 9 dagen tijd 4 kinderen. Heerste er in 1702 een kinderziekte, die 52 slachtoffers eiste? Weinig waarschijnlijk, want in Bilzen woedde in de zelfde tijd een hevige buikloop, waardoor 80 personen dienden berecht te worden... In 1736, weliswaar buiten oorlogstijd, maar toch in een periode dat er veel troepenbewegingen waren, brak in het Kruis dysenterie uit. De pastoor noteerde bij elf sterfgevallen heel secuur dat de slachtoffers in het Kruis woonden en dat hun overlijden te wijten was aan dyssenteria of diarrea. Aan het overlijdensbericht van het laatste slachtoffer voegde de pastoor met een zucht van verlichting toe: etiam ibidem correpta quacum cessavit morbus... daar waar de ziekte begon is ze ook geeindigd: in het Kruis. De rest van Hoeselt bleef gespaard. Het zwaarst getroffen was het gezin van Arnold Boumans, die zijn vrouw en twee kinderen verloor. Vooral de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) eiste zijn tol onder de burgerbevolking. Het 'voorspel' was een eerste, beperkte vlaag van ernstige diarree of buikloop, die einde 1741 een vijftiental overlijdens veroorzaakte. In 1746 maakte de pastoor geen bijzondere vermelding van enige ziekte of kwaal, maar de ongeveer 30 sterfgevallen in de tweede helft van het jaar, doen vermoeden dat de besmettelijke buikloop, die in dezelfde periode in Bilzen heerste, ook in Hoeselt zijn slachtoffers eiste. Met de slag van Lafelt (2 juli 1747) was de oorlog in zijn laatste fase getreden. De doortrekkende en kamperende legerafdelingen brachten dat jaar de zwaarste epidemie, die Hoeselt in de 18de eeuw zou kennen. 143 doden in 1 jaar tijd, waarvan er minstens 110 stierven de diarrhea et febri calida, door diarree en te hoge koorts, met andere woorden door dysenterie... De eerste dode viel op 25 augustus, de epidemie bereikte vlug een hoogtepunt in september, met verschillende dagen van 5 en 6 sterfgevallen per dag en ze had nog drie maanden nodig om volledig uit te deinen... Sommige families verloren 4 personen, zoals Henricus Stegen en zijn vrouw Maria Teuwissen, die allebei stierven samen met twee van hun kinderen, of het gezin Arnold Castermans en Catharina Clermants, waar de man en 3 kinderen niet overleefden. Twee of drie doden onder één dak was in die dagen geen zeldzaamheid... Betrekkelijk lange tijd bleef de dorpsgemeenschap daarna van een dodelijke besmettingsgolf gespaard. Pas in 1781 is er weer sprake van de dood ex morbo dyssenteriae. Bij de 26 opeenvolgende sterfgevallen tussen 23 september en 7 november vermeldde de pastoor uitdrukkelijk de overlijdensoorzaak dyssenteria. Twee jaar later, in 1783 sloeg dezelfde ziekte, in dezelfde periode september-november, nogmaals toe, dit keer met een tol van 12 doden. De laatste epidemie die Hoeselt in de 18de eeuw teisterde, was die van 1794. Het waren erg woelige tijden, waarin de Fransen de macht grepen, ze weer even verloren, terugkeerden... al was er geen échte oorlog. Voor de gewone dorpeling had de situatie alles wat oorlog mee kon brengen: logeringen, leveringen, besmettelijke ziekten ... en onzekerheid. Weer was het dysenteria en weer was het in de periode september-november... met een hoogtepunt op 2 oktober, toen 5 sterfgevallen genoteerd werden. Deze keer waren vooral de kinderen het slachtoffer: 30 van de 39 getroffenen waren jonger dan 21 jaar. Al deze epidemieën hebben het gemeenschappelijk kenmerk, dat ze uitbraken in de maanden augustus-september en niet langer dan drie maanden duurden. Altijd logeerden er troepen ter plekke, of zijn er in naburige gemeenten, zoals Bilzen, gegevens voorhanden, die doortochten of inkwartieringen van soldaten in Hoeselt doen vermoeden. De ziekte werd steevast diarrea of dyssenteria genoemd, en ze ging gepaard met hoge koorts. Of het nu werkelijk elke keer om dezelfde ziekte ging? In elk geval waren de buikloop-verschijnselen de opvallendste en moeten pest en pokken als mogelijkheden uitgeschakeld worden. Een eigenaardig aspect van deze weerkerende epidemieplagen De perioden met abnormaal hoge sterftecijfers werkten stimulerend op het geboortecijfer, hoe tegenstrijdig dit ook mag lijken. Enkele voorbeelden: Na de epidemie van 1694, met een jaartotaal van 68 doden, noteerde de parochie Hoeselt in 1695 45 geboorten, een totaal dat eerder nog niet bereikt was en pas in 1755 weer zou bereikt worden De epidemie van 1702, die omzeggens alleen kinderen en jonge (ongehuwde) volwassenen trof, kende dit effect niet. Na de 140 doden van 1747 daalde het geboortecijfer in 1748 tot het absolute dieptepunt van 12, om echter in 1749 probleemloos te stijgen tot 41 en in de komende jaren een gemiddelde aan te houden dat constant hoger lag dan dat van de periode voor 1747. Ook na de epidemie van 1781 gaf 1783 een geboortepiek van 47 geboorten, en luidde daarmee de demografische explosie in, die kenmerkend is voor het einde van de 18de eeuw. Dood door geboorte Na de besmettelijke ziekten, bleek in het 18de-eeuwse Hoeselt de tweede belangrijkste doodsoorzaak de geboorte te zijn. In de 108 jaren die de beschouwde periode omvat, stierven zeker meer dan 88 kinderen vóór, tijdens of enkele uren na de geboorte. Op zijn minst 36 moeders lieten het leven in het kraambed of stierven aan de gevolgen van de bevalling. In feite ligt het kindersterftecijfer hoger: niet-gedoopte overleden kinderen van wie de moeder in leven bleef, zijn nergens geregistreerd. Aan elke ongedoopte, ook het kleinste kind, was bij voorbaat het Rijk der Hemelen ontzegd en ook het recht op een begrafenis in gewijde aarde. De meeste pasgeborenen werden al op de dag van hun geboorte naar de kerk gebracht om gedoopt te worden. Uiterlijk de tweede dag. Langer werd niet gewacht.Een kind dat na de geboorte te zwak was om die weg af te leggen, kreeg bij uitzondering het nooddoopsel onmiddellijk na de geboorte aan huis toegediend door de in allerijl bijgeroepen pastoor, of door de vader of de vroedvrouw. Een levenloos, een doodgeboren, kind mocht het sacrament van het doopsel niet ontvangen. Om bij een gevaarvolle, moeilijke geboorte het noodlot van de ten dode opgeschreven ongeborene af te wentelen, deden zowel vroedvrouw als chirurgijn en pastoor het haast onmogelijke om het verloren kindje nog enige kans te geven op redding voor het eeuwig leven... Een bloemlezing * Op 5 februari 1692 sterft Maria, het dochtertje van Bartholomeus Thijs en Aleydis Vossen. Zij is enkele uren eerder geboren en onmiddellijk gedoopt door haar vader. * Het nog ongeboren kindje van Egidius Scherpenbergh en Ida Paulyssen wordt op 23 februari 1692 gedoopt door de vroedvrouw, per uterum in manu extensa, doorheen de in de hand uitgestrekte baarmoeder. In 1700 is Ida 45 jaar en voor de zesde keer zwanger. Op 28 augustus is ten huize Scherpenbergh een chirurgijn aanwezig maar hij kan noch het kind noch de moeder redden. Hij doopt het kindje in utero, in de baarmoeder. En dan sterven ze samen: Ida en haar kind...één: Ida Paulyssen obiit, una cum prole. Niet alleen de vroedvrouw of de dokter dienden de hachelijke nooddopen toe aan nog ongeboren kinderen. Op 6 maart 1709 doopte pastoor Jan van Hinnesdael 'eigenhandig' het kind van Jan Brauns en Gertrudis Schoefs ab utero, langs de baarmoeder.* Maria en Joannes, tweelingen van Michael Gielen en Anna Diricken, overlijden nog op de dag dat ze geboren en gedoopt zijn, 2 juni 1696. De levenskansen van tweelingen waren aanzienlijk kleiner dan die van andere borelingen.* Het onwettig kindje van Elysabeth Beynkens overlijdt op 8 november 1696, even na zijn geboorte, gedoopt door de vroedvrouw. Elysabeth heeft aan de vroedvrouw 'bekend' dat de vader van het kind Arnoldus Brauns uit Meerhem is. * Op 5 november 1715 is het Catharina Verjans die ervoor zorgt dat het kindje van haar buren Antonius Gielen en Catharina Vanherff niet naar het voorgeborchte van de hel wordt verwezen: zij doopt het nog ongeboren kindje una cum matre, één met de moeder... Catharina Vanherff schenkt twee jaar later het leven aan een flinke zoon. * Na 7 maanden zwangerschap overlijdt op 21 november 1727 de 40-jarige Elisabeth Stas, de vrouw van Gerard Moosen. Ze sterft aan de gevolgen van de ingreep waarbij de vroedvrouw het in de baarmoeder gestorven gestorven kindje 'haalde'. Het kind wordt door pastoor Stiennon niet proles of 'kind' genoemd en van dopen is er helemaal geen sprake: fructus masculinus septem mensium iam inde obierat... de mannelijke 'vrucht' van zeven manden is al eerder gestorven. * De tragedie van het gezin van vroedvrouw Maria Gielen, getrouwd met Petrus Vandesaevel: 5 van haar 11 kinderen sterven bij de geboorte. Na 2 geslaagde geboorten, komt er in december 1726 een tweeling, waarvan één kind sterft, onmiddellijk nadat het door pastoor Stiennon aan huis is gedoopt. het andere kindje sterft vijf dagen later. In december 1727 gaat er duidelijk wat fout met de volgende bevalling: de vroedvrouw doopt het kind, dat al overlijdt vóór het ter wereld komt et vivens non vidit lucem. Weer een jaar later, in december 1728, sterft ook het volgende kind in de geboorte: het wordt gedoopt terwijl het geboren wordt, pariendo... Ook het kindje dat in januari 1737 ter wereld komt, wordt onder dezelfde omstandigheden gedoopt, inter nascendum, uti retulerunt mulieres praesentes… onder de geboorte, zoals de aanwezige vrouwen getuigen ... * Op 10 juli 1739 overlijdt het zoontje van Arnold Thoelen en Maria Anna Bils, nonnatus, ab obstetrice in umbilico baptizatus, ongeboren, door de vroedvrouw in de buik gedoopt. * Pastoor Guilhelmus Weyns was nog puntiger dan zijn voorganger Stiennon. Bij de dood van het pasgeboren zoontje van Lambert Jehaes en Anna Gielen in december 1746 noteert hij particulariter per obstetricem Mariam Ghielen in necessitate baptizatus, bij uitzondering en uit noodzaak door de vroedvrouw Maria Ghielen gedoopt. Bij elke volgende gelijkaardige situatie zal deze pastoor diezelfde uitdrukking gebruiken. * Het op 6 maanden doodgeboren kindje van Margareta Scherpenbergh en Mathias Vanden Bosch wordt niet meer gedoopt (8 aug. 1750). * Maar het zoontje van Herman Nullens en Maria Stulens; dat ook op 6 maanden het levenslicht ziet, krijgt door vroedvrouw Maria Vandesaevel het doopsel toegediend, waarna het onmiddellijk sterft (febr. 1768). Dit echtpaar verliest nog twee kinderen in moeilijke bevallingen, in 1772 en 1782, waarbij het kind telkens in utero gedoopt wordt. Tenslotte blijven zowel moeder als kind in de 'laatste bevalling' van Maria Stulens, op 25 september 1789. * In augustus 1773 wordt Aldegondis, de eerstgeborene van de tweeling van Jozef Swennen en Lucia Gilissen in de kerk gedoopt. Het tweede kind echter, dat levenloos in de baarmoeder achterbleef en uitgedreven moest worden, krijgt zelfs geen vermelding in het overlijdensregister. Bij de doop van Aldegondis staat als simpele notabene : secunda proles ex eodem partu in utero mortua, edita fuit... * Op 2 december 1774 sterft Clementia Stulens, de vrouw van Jan Wirix, ofwel in het kraambed ofwel door een andere oorzaak. Ze is 8 maanden zwanger en om het kind te redden, wordt na haar dood een sectie op haar verricht. Het kind is echter al overleden: et post mortem uterus apertus seu sacatus fuit et proles mortua reperta fuit... * Als Maria Noelmans, uit vrees voor de schande als ongehuwde moeder nagewezen te worden, haar pasgeboren zoontje in één van de roten van Ter Weyer verdrinkt, heeft zij het kind eerst nog gedoopt (13 april 1779). Haar getuigenis wordt geloofd: het kindje is begraven op het kerkhof. * Op 6 maart 1792 doopt de vroedvrouw een vier maanden oude foetus in de baarmoeder: het dochtertje van Willem Scherpenbergh en Margaretha Jehaes. Vanaf het einde van de zeventiger jaren werd er vaker beroep gedaan op een geneesheer of chirurgijn, meestal in uiterste nood. Die artsen kwamen uit omliggende steden zoals Bilzen en Tongeren.* Dominus medicus Stevens van Tongeren staat in 1781 aan het kraambed van Helena Thijs, de vrouw van Andreas Ivens, en in 1783 aan dat van Maria Snellinx, de vrouw van Henricus Stulens. * Chirurgijn Schorpion van Bilzen wordt in de periode 1785-1793 zeven keer vermeld. In november 1788 komt hij te laat om het leven te redden van de 7 maanden zwangere Maria Weijns, echtgenote van Adam Thewissen. Hij 'haalt' het kind, met een keizersnede en nog tijdens de operatie dient pastoor Weijns, familie van de moeder, het doopsel toe. Het kindje wordt samen met de moeder begraven. * In 1791 wordt de ongehuwde Christina Festjens bijgestaan door chirurgijn de Marthaei . Ook dit kindje sterft , maar het is ten minste gedoopt: in utero matris baptatus per dominum chirugum de Marthaei. Vroedvrouwen Beëdigd door de pastoor en de gemeente, bestond hun taak in het redden van de ziel van de boreling, en, in de mate van het mogelijke, ook in het redden van het leven van het kind en de moeder. In die volgorde. Ten overstaan van de ongehuwde moeder was hun opdracht nog moeilijker. Alhoewel het van hogerhand verboden was om van een ongehuwde vrouw in barensnood te eisen dat ze de naam van de vader 'opbiechtte', wilde de pastoors toch dat de vroedvrouwen een ongehuwde moeder pas zouden bijstaan nadat ze de vader hadden aangewezen. De pastoor benoemde de vroedvrouwen, dus... 'perste' de vroedvrouw eerst de naam van de vader eruit, eer ze het kind ter wereld hielp komen. Was de boreling een jongen, dan kreeg hij als doopnaam steevast de voornaam van de nu bekende vader. En soms zelfs ook de familienaam! Vanaf het einde van de jaren 1760 is de naam van de onwillige papa niet meer vermeld. En het sierde de vroedvrouwen dat ze herhaaldelijk het meterschap van de onwettige kinderen op zich namen als de verbolgen familieleden van de moeder dit meterschap weigerden... Ere wie ere toekomt Als in een tijdspanne van 108 jaar slechts 36 vrouwen overlijden ten gevolge van een bevalling, en dat op een totaal van 3.486 geboorten, dan hebben die vroedvrouwen uitstekend werk geleverd ! Tenslotte... weer verenigd in de dood In Hoeselt is er één drieling geboren, in 1768 in het Kruis, in het gezin Verjans-Moosen. Elisabeth, Jozef en Willem kwamen niet erg vlot ter wereld: twee dagen na Elisabeth kwam Jozef en nog een dag later was het eindelijk de beurt aan Willem. Een kleine drie weken later zijn ze alle drie op dezelfde dag gestorven... Is er toch meer tussen hemel en aarde? Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen? |
||||||