Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

Jan Libotte, pastoor van Althoeselt (1650-1682)

Johannes Libotte




















In 1650 overleed Jan Zeegers, rector van de kapel van Althoeselt.
Gilis Van Ham, de toenmalige pastoor van de Hoeseltse moederkerk, benoemde een zekere Johannes Libotte als nieuwe rector.



Het rectoraat van Jan Libotte begon alleszins niet onder een gunstig gesternte. In 1648 had de Vrede van Münster een einde gemaakt aan de gruwelijke, voornamelijk godsdienstoorlogen, die de eerste helft van de 17de eeuw teisterden: de Tachtigjarige Oorlog in de Nederlanden en de Dertigjarige Oorlog in het Rooms-Duitse Keizerrijk, waartoe wij behoorden.
Zoals alle kerken in onze contreien, lag de kapel van Althoeselt er fel verwaarloosd en vervallen bij. Van een pastorij, die naam waardig, was al helemaal geen sprake.


De bezetting door de Lorreinen

Officieel heette er vrede te heersen, maar niets was minder waar. Gewapende bendes, restanten van de werkloos geworden reguliere troepen uit de voorbije oorlogen, zwierven door onze streken. De grootste boosdoeners in die 5 à 6 jaren na de Vrede van Münster waren de Lorreinen, onder het bevel van de beruchte Hertog Karel IV van Lotharingen. Zij hielden voor de belangen van de Spaanse koning in het prinsbisdom Luik te willen vrijwaren tegen de Franse Koning. In werkelijkheid maakten ze al die jaren van het Luikerland hun residentie, hielden er hun winterkwartieren, lieten zich betalen voor hun beweerde bescherming, plunderden, brandschatten en terroriseerden de bevolking. Maximiliaan van Beieren, die in 1650 als kersverse prins-bisschop was aangetreden vermocht weinig te ondernemen tegen het heerschap, die in feite in naam van de Spaanse koning het prinsbisdom bezette.

Begin 1654 lanceerden de Lorreinen een finaal maar hevig offensief tegen Haspengouw en het Land van Loon. In februari streken zij neer Bilzen, Hoeselt en omstreken en hielden er danig huis. De abdij van Munsterbilzen en de landcommanderij van Alden Biesen werden geplunderd. Bilzen werd geplunderd en platgebrand. In de kerk van Hoeselt dansten de soldaten op het hoofdaltaar, roofden zij een kelk en zelfs de zware sacristiekast werd

Hertog Karel IV van Lotharingen
meegesleurd als brandstof voor hun kampvuren.
Jan Dickbeens, in die tijd pastoor in Schalkhoven, liet een memo na, waarin hij verhaalt van de wreedheden van de Lorreinen. En in Althoeselt zal het toen al niet beter geweest zijn.


Gans de huidige provincie Limburg kreunde onder de wreedheden van de Lorreinen. Prins-bisschop Maximiliaan van Beieren vroeg zowel aan de Duitse keizer als aan de Franse koning om bij de Spaanse koning tussen te komen om verder bloedvergieten en wreedheden in het prinsbisdom te stoppen.
De Spaanse koning onthief daarop Karel IV van Lotharingen van ieder bevel. Op 15 februari 1654 werd de hertog in Waremme in de boeien geslagen en weggevoerd naar Spanje, waar hij tot 1660 gevangen bleef.


De pastorij van Althoeselt

Was de oude pastorij afgebrand of totaal vervallen? We weten het niet. De beide pastoors, die vóór Jan Libotte voor de zielzorg van de Althoeselaren instonden, Nicolaus en Jan Zeegers, hadden beiden hun roots in Hoeselt, en konden voor kost en inwoon op hun familie terugvallen. Dit was trouwens in die tijd meer regel dan uitzondering, zelfs voor de pastoors van de hoofdkerk van Hoeselt.









Het voormalig jeugdhuis in de Pastorijstraat, op de
plaats waar Jan Libotte in 1652 zijn pastorij bouwde.


Een kleine notitie uit een register van pastoor Gilis van Ham uit Hoeselt verraadt dat het Jan Libotte was, die in 1652 een nieuwe pastorij optimmerde langs de ‘gemeijne steeg’ die nu de Pastorijstraat is in Althoeselt.

In een register van de kerk van Hoeselt, waarin sprake is van de goederen en renten van de kapel van Althoeselt staat dit als volgt vermeld:
“Item noch elff royen soo winhoff als weijde, waer op staet die pastorije int jaar 1652 getimmert”

De kapel van Althoeselt

Ook over de toestand van de kapel van Althoeselt in de 17de eeuw zijn de gegevens zeer schaars.
De toenmalige aartsdiaken van Haspengouw, Joannes Tabollet, met in zijn spoor kanunnik Bernardus van Hinnisdael, die later, in 1683 Heer van Hoeselt zou worden, legden op 10 mei 1666 een inspectiebezoek aan Althoeselt af. In zijn verslag maakte hij weinig woorden vuil aan de kerk of aan de toestand ervan.
De kudde, waar pastoor Jan Libotte toen al 16 jaar over waakte, bestond uit 32 families met een totaal van 120 mensen die ieder jaar hun paascommunie moesten houden.
Het kerkje was veel te klein om al die gelovigen op te vangen. Er was helemaal geen sacristie, zodat het kerklinnen en de kerkgewaden moesten bewaard worden in een kist, die achter het hoogaltaar stond. Het kerkje had wel een onbeduidende toren, met daarin maar liefst 3 klokken. Gans het bouwsel verkeerde niet in een al te beste toestand. Daar moeten we het mee doen…
Wij mogen er echter van uitgaan dat de kapel van Althoeselt, in de tijd dat Jan Libotte er pastoor was, méér nodig had dan een likje verf.
In Althoeselt, en dat gold trouwens voor alle kerkjes of kapellen die van de succursale kerk van Hoeselt afhankelijk waren, moesten de parochianen zelf hun financiële boontjes zien te doppen. Als het er op aan kwam kun kerk te verbouwen, te herstellen, te verfraaien of gewoon te onderhouden, moesten zijzelf in hun geldbuidel tasten of beroep doen op de gulheid van een lokale rijke familie. Zij konden daarvoor niet gaan aankloppen bij de hoofdkerk in Hoeselt.
De Hoeseltse moederkerk daarentegen kon voor haar financiële besognes in verband met de kerk en zelfs voor een stuk voor het levensonderhoud van de haar pastoor, een beroep doen op de schatkist van het kapittel van Hoei. Dat kapittel had in 1066 het patroonsrecht van Hoeselt gekregen van de Luikse prins-bisschop Theoduinus.
Enerzijds gaf dat aan de kapittelheren van Hoei het recht op één tiende van datgene wat de parochianen voortbrachten. En dat recht hadden zij in gans de grote parochie Hoeselt: Hoeselt zelf, Althoeselt, Werm, Romershoven, Schalkhoven, Beverst, Vliermaal en Sint-Huibrechts-Hern.
Anderzijds moest het kapittel zorgen voor het onderhoud en de uitrusting van het kerkgebouw en voor een stuk voor het levensonderhoud van de pastoor. Deze verplichtingen sloegen echter enkel en alleen op de Hoeseltse moederkerk. In de afhankelijke kerken moesten de plaatselijke bewoners, of zij die er de wereldlijke macht hadden, maar zelf hun plan trekken.
Jan Libotte was niet onbemiddeld. Zoals dat het geval was voor de pastorij, heeft hij ook heel wat van zijn eigen centen gestoken in het onderhoud en de restauratie van het kerkje of de kapel van Althoeselt. En hoe bezorgd hij wel was voor zijn kerk blijkt uit wat er gebeurde op sacramentsdag 1682, tijdens de hoogmis. Met de gezondheid van pastoor Libotte ging het toen waarschijnlijk al niet meer al te best.
Tijdens de dienst stuikte de pastoor in mekaar. Toen hij terug bij zijn positieven gekomen was, beloofde hij plechtig vanop de preekstoel, dat hij 400 gulden in zijn testament zou inschrijven, indien er bij zijn overlijden nog niets aan de restauratie van het koor zou gedaan zijn.
Enkele maanden later overleed pastoor Libotte. Pastoor Thenaerts van Hoeselt benoemde op 17 september 1682, Joannes van Sichem, tot nieuwe pastoor van Althoeselt. In uitvoering van de wil van Jan Libotte – én met zijn centen - werd in 1698 de eerste steen gelegd van een nieuw, spits toelopend piepklein koor, dat werd aangebouwd aan de kleine kerk.

Voor het overige bleef het kerkje ongewijzigd behouden, totdat het in 1862 werd afgebroken bij de bouw van de nieuwe kerk.
De beschrijving van de kerk van enkele jaren daarvoor, in 1859, kan dan ook bijna als een beschrijving doorgaan van wat de kerk van Althoeselt was onder pastoor Jan Libotte.

Het kerkje lag toen helemaal niet op de plaats waar de huidige kerk lag. Het lag een tiental meter achter het koor van de huidige kerk. Naar goede christelijke traditie lag het met het koor naar het oosten, in tegenstelling met de huidige kerk, waar het koor zuidwaarts gericht is.
Het kerkje was 16 meter lang en 6 meter breed en 4,40 meter hoog.
Vanop de fundamenten tot op een hoogte van ongeveer één meter was een muur gemetst van ongesorteerde keien. Daarbovenop waren de buitenmuren verder opgetrokken in mergel aan de buitenkant en in brikken aan de binnenkant. De kerk had één enkel schip, waaraan in 1698 dat kleine koorke aan vast gebouwd was. Aan de westkant had de kerk een klein portaal, waarboven een onbeduidend torentje stond.












Ligging van de oude kerk met kerkhof (D)
De nieuwe kerk werd in 1861 gebouwd op
perceel A. De oude kerk was enkel te
bereiken via het kerkenpad over perceel C.






De kerk had geen plafond, zodat men een direct zicht had op de planken van het dak.
Binnen en buiten was gans de kerk witgekalkt.
De totale oppervlakte die nuttig gebruikt kon worden door de parochianen die de kerkelijke diensten wilden bijwonen, bedroeg amper 62 m²…

De Lindekapel

Naast de nieuwe pastorij en de restauratie van de kerk van Althoeselt mocht pastoor Jan Libotte een derde pluim op zijn hoed steken: de restauratie en de promotie van de Lindekapel.
Al van bij de aanvang van de 17de eeuw was er een hele begankenis van bedevaarders naar het beeld van de Onze-Lieve-Vrouw ter Linden, tussen Hoeselt en Althoeselt. Haar kapel stond op grond van de Hospitaalzusters van Tongeren en werd gepacht door de pastoor van Hoeselt.


Het moet wel zijn dat de kapel in de tweede helft van de 17de eeuw fel onderkomen was. Pastoor Libotte wist pater Driesens, prior van het Sint-Jacobsgasthuis in Tongeren, dat eigenaar was van de kapel, er warm voor te krijgen om de kapel grondig te renoveren. En het moest geen gewoon veldkapelleke blijven, maar een waardig bedevaartsoord, waar ook missen en diensten konden plaatsvinden voor de niet aflatende toestroom van vrome pelgrims. Pastoor Libotte wist de pastoors van Hoeselt, Werm, Henis, en ’s Herenelderen voor zijn kar te spannen. En zelfs de Apostolische Nuntius van Keulen, die in februari 1679 op Alden Biesen logeerde, gaf zijn zegen aan het project.

De nieuwe, of alleszins volledig gerenoveerde en vergrote kapel werd plechtig ingewijd op 27 maart 1679. De eerste mis in de kapel werd gecelebreerd door pater Driesen. De pastoor van ’s Herenelderen fungeerde als diaken en Jan Libotte als subdiaken. De mis werd opgeluisterd door een gelegenheidskoor van nonnen van het Sint-Jacobsgasthuis in Tongeren.
De officiële toelating van de Luikse bisschop om missen te doen en om een klokje te hangen in de Lindekapel volgde op 8 maart 1682.

De kapel die in 1679 werd ingewijd was al heel wat groter dan de vorige. Zij bleef toch noch heel wat bescheidener dan de nieuwe kapel die er in 1781 - maar dan aan de overzijde van de weg - gebouwd werd.













Op de Ferrariskaart (1775)
ligt de kapel van vóór 1781
aan de zuidzijde van de
Lindekapelstraat.


Een paar maanden later, op 7 mei 1679, schreef pastoor Libotte zijn testament. Bij zijn overlijden moest een kapitaal opzij gezet worden, waardoor jaarlijks een rente van 57 gulden ter beschikking zou zijn om een wekelijkse mis in de kapel te kunnen bekostigen. Moest dat om een of andere reden niet kunnen of niet meer kunnen, dan moest ter vervanging wekelijks een mis gelezen worden in de kerk van Althoeselt. Om een of andere reden bleef na de dood van Jan Libotte dat geld onaangeroerd liggen op de pastorij in Althoeselt, zonder het te beleggen, en dit tot in 1763. Al die tijd en ook na 1763, werden de missen gelezen in de kerk van Althoeselt.


Men kan zich best inbeelden dat Jan Libotte, die méér dan 30 jaar lief en leed gedeeld had met zijn parochianen van Althoeselt, naar het eind van zijn leven ook door hen op handen werd gedragen.

In de eerste jaren van zijn pastoraat moet dat toch wel anders geweest zijn blijkens een anekdote uit 1657. Op 27 september van dat jaar liet de Hoeseltse schout omroepen:
wy diegene sijn die den heer Jan Libotte, pastoer tot Althoesselt hebben genaempt ende geroepen den langen swarten duyvel…
De tegenstanders van de pastoor hadden ook met steurige sinnen de muren van zijn pastorij beklad:
wy die gene sijn die steijnen, vuylichheijden, appelen ende andersynts met steurige sinnen op sijnen want hebben geworpen….
In een weide, die de pastoor in gebruik had, had men alde ganse pleumen ende andere vuylicheijden gestroyt. Het toegangshekken van de weide of de gaeder was afgebroken ende met die stielen en gehinckten gestoelen. Bovendien had men in dezelfde weide nog eenen schoenen rosmarijn boem gestolen.





Pastoor Jan Libotte overleed in Althoeselt op 7 november 1682
Hij werd begraven in het oude kerkje van Althoeselt, vóór het hoogaltaar. Zijn graf werd afgedekt met een arduinen steen met volgend opschrift:






Hic iacet Rndus Dnus Ioes
Libotte huius capellae rector
qui sibi matriq. suae Ioanna van
Heer alias Roubrechts hic etiam
fundavit anniversarum sacrum
qui obiit A° 1682 11.7br













Hier ligt begraven E.H. Joannes Libotte, rector van deze kapel.
Hij stichtte voor zichzelf en voor zijn moeder, Johanna van Heer alias Roubrechts een jaargetijde.
Hij overleed op 11 september 1682






Pastoor Libotte liet aan de kerk van Althoeselt onder andere twee schilderijen na. De kerk van Althoeselt bewaart nog steeds een schilderij waarop, met Jeruzalem als achtergrond, aan de linkerzijde de Kruisiging is afgebeeld. Rechts wordt Jan Libotte ten voeten uit geportretteerd op een bidbank, die gedrapeerd is met een doek waarop zijn wapenschild prijkt. Achter hem staat de patroon van Althoeselt, de Heilige Lambertus.


Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be