|
|||||||
|
Ach zo zat datGrote Bievelen, de grote wenninghe van het Hoeseltse NeroyIn juni 2008 publiceerden wij op deze website, onder de titel “Bievelen, een grensgeval”, al een schets van de historische lotgevallen van het hof van Bievelen. Hieruit bleek dat Grote Bievelen eeuwenlang gepokt en gemazeld lag op Bilzers grondgebied. Alhoewel …
Vanaf de 13de eeuw is er al sprake van een Loons leen, dat in handen was van de ridders van Byveloe.
Nog vóór het einde van de 15de eeuw was dit leengoed al gesplitst in Grote Bievelen, dat met 20 bunder aan leengoederen, een groot leen was, en Kleine Bievelen, dat met slechts 2 bunder leengoed, een klein leen was. Vanaf die splitsing ging ieder van de beide hoven zijn eigen weg, en hadden zij, behoudens de naam, niets meer gemeen. Hoeselt behoorde tot aan de Franse Revolutie staatkundig tot het prinsbisdom Luik. Wij waren Luikenaars pur sang. Onze onmiddellijke buren uit Bilzen daarentegen, waren voor ons, Hoeselaren, allochtonen, buitenlanders, die rondliepen met een paspoort van het graafschap Loon. Er moesten nog wat erfopvolgingsperikelen en daarbovenop nog een successie-oorlog aan te pas komen, voordat het prinsbisdom Luik de hand kon leggen op het graafschap Loon. Vanaf 1366 stonden de mijter van Luik en de gravenkroon van Loon op het hoofd van één en dezelfde man: de prins-bisschop van Luik. We mogen dat zeker niet interpreteren als zou Luik toen Loon opgeslorpt of geannexeerd hebben en dat het graafschap en het prinsbisdom voortaan samen één eengemaakte nieuwe staat gingen vormen. Luik en Loon bleven ieder als staat afzonderlijk bestaan. De prins-bisschop was staatshoofd van die twee verschillende staten: enerzijds trad hij op als graaf van Loon in het Loonse territorium, anderzijds was en bleef hij prins-bisschop van de gebieden die voorheen al tot het prinsbisdom Luik behoorden. Luik en Loon bleven trouwens ieder hun eigen recht, staatsinstellingen en gerechtelijke organisatie behouden. De grens tussen Hoeselt en Bilzen was dus in die tijd niet zo maar een simpele grens tussen twee gemeenten. Neen, het was gelijktijdig ook de staatsgrens tussen Luik en Loon. De staatsgrens tussen het graafschap Loon en het prinsbisdom Luik bleef al die eeuwen, tot aan de Franse Revolutie, heilig en ongewijzigd en hetzelfde gold uiteraard ook voor de grenzen van de jurisdicties of rechtsgebieden waar de respectievelijke lokale overheden van Hoeselt en van Bilzen het voor het zeggen hadden. Duitstalige kaart van omtrent 1250, met het graafschap Loon (Looz) in het geel en het prinsbisdom Luik (Lüttich) in het paars Hetzelfde kan echter niet gezegd worden van de locatie zelf van Grote Bievelen, de plaats waar de hoeve lag …! In oorsprong lag het Hof van Bievelen, de centrale plaats van waaruit de goederen van het hof werden bewerkt en geëxploiteerd, en waar uiteindelijk de oogstopbrengsten werden samengebracht, op het grondgebied van Bilzen, in het graafschap Loon. De staats- én gemeentegrenzen tussen Hoeselt en Bilzen beletten echter niet dat de pachters van Grote Bievelen landerijen bewerkten, die zowel onder Hoeselt als onder Bilzen lagen: een multinational avant-la-lettre. Een dergelijke situatie had ook fiscale gevolgen. Het innen van belastingen op inkomsten was tot ver in de 17de eeuw een zaak die hoofdzakelijk gemeentelijk georganiseerd was. De maatstaf voor het heffen van belastingen was het aantal bunder grond dat iemand bewerkte. Enkel en alleen hij die grond bewerkte moest bundergeld betalen aan de gemeente; of hij nu die grond bewerkte als eigenaar, vruchtgebruiker of erfpachter, of met de eigenaar een pachtcontract had afgesloten. Wanneer een bepaald iemand grond bewerkte aan weerszijden van een grens, dan was enkel en alleen die gemeente bevoegd om het bundergeld te heffen, waar de vruchten werden ingeschuurd. Zo bewerkte Bievelen heel wat gronden die onder Hoeselt gelegen waren, maar betaalde hiervoor alleen maar belastingen in Bilzen, waar haard en schuur lagen en waar de in Hoeselt geoogste vruchten naar toe gebracht werden. Zo was het althans in principe… en voor zover Bilzen zich hiervoor moeite wou doen …! Na heel wat eigenaarswissels, was een zekere Ardt Pruenen, een Antwerps koopman, in de 16de eeuw eigenaar geworden van Grote Bievelen. Maar ook Catharina van Goor, abdis van de “adelijke” cisterciënserabdij van Herkenrode had haar oog op Bievelen laten vallen. De abdij bezat in Antwerpen, op de pertsmerkt, een redelijk mooi pand met aanliggende gronden en nog wat andere cleyne huyssekens daarbij gelegen. De totale waarde van dit geheel bedroeg 5.200 Brabantse gulden. Het Hof van Bievelen daarentegen, met zijn groot areaal aan gronden onder Bilzen, Hoeselt en Diepenbeek, had toen een verkoopwaarde van 6.600 Brabantse gulden Pruenen wilde wel wat Herkenrode in Antwerpen had en Herkenrode was geïnteresseerd in de goederen van Grote Bievelen, die Pruenen had. Zo kwam het dan al vrij snel tot een akkoord. Op 17 februari 1565 werd voor de Leenzaal van Kuringen op het akkoord geklonken: in ruil voor haar bezittingen aan de Antwerpse pertsmerkt kreeg de abdis van Herkenrode Grote Bievelen, mits nog een extra som van 1.400 gulden brabants als opleg te betalen aan Pruenen. De verdere groei en bloei van Grote Bievelen werd echter danig verstoord door de Tachtigjarige Oorlog, die enkele jaren later met alle oorlogsgruwelen over onze streken neerstreek. Na de inname van Maastricht door de Spanjaarden in 1579 teisterden rondtrekkende soldaten- en roversbenden jarenlang mens en goed. Er was weinig wat gespaard bleef. De bevolking werd gebrandschat, hun vee en oogsten werden geplunderd en huizen en hoeves werden platgebrand. Grote Bievelen ontsprong de dans niet en werd ook platgebrand, ergens in 1580 of 1581. Abdis Catharina van Goor Op 5 mei 1581 kocht Herkenrode een huis met hof onder Neroy, in Hoeselt. Het goed had een niet-onaardige oppervlakte van 2 bunder, alhoewel Herkenrode het zelf bestempelde als een klein huizeke, une petite maison… Het heeft er alle schijn van dat de abdij tot deze aankoop beslist had, niet lang na de brand. Het is heel normaal dat een eigenaar, na een incidentele of na een moedwillige vernieling van zijn eigendom, zo snel mogelijk met de wederopbouw wil beginnen: de landerijen moeten verder bewerkt worden, de boer moet een onderdak hebben voor hem en zijn gezin en de opbrengsten van het harde boerenlabeur moeten ergens onder dak geraken. Dat Herkenrode hiervoor een “klein huizeke” aankocht in de onmiddellijke omgeving, om dat dan verder uit te bouwen tot en groter en rijker goed dan het vorige, is ook heel normaal. Maar dat de abdis hierbij besliste om de hoeve te verplaatsen naar Neroy onder Hoeselt in het prinsbisdom Luik, naar een andere gemeente en zelfs naar een andere staat, was minder voor de hand liggend. Domheid mogen we de abdis zeker niet toedichten; haar keuze was welbewust gemaakt en tot eigen profijt van de abdij … en eigenlijk deed ze aan hetgeen we nu zouden bestempelen als fiscale hightech, met de uitsluitende bedoeling om belastingen te vermijden. Iedereen werd in die tijd belast op het aantal bunder grond dat hij onder de ploeg had. Ieder jaar bepaalde de gemeente de hoogte van de belasting die per bunder moest betaald worden. Het innen van de belasting kwam toe aan die gemeente op wiens grondgebied de vruchten van het land werden ingeschuurd, zeg maar in de gemeente waar de hoeve lag. Het maakte hierbij niets uit of een belastingplichtige grond bewerkte, die in twee of meer verschillende gemeenten gelegen was. Zo moest Grote Bievelen tot aan de grote brand van 1580/1581 bundergeld betalen aan de gemeente Bilzen, op basis van het aantal bunder land dat bewerkt werd. Het maakte hierbij niet uit of dat land onder Bilzen of onder Hoeselt lag. Uiteraard zou dat principe ook andersom zo werken, indien de hoeve op Hoeselts grondgebied zou liggen. Maar zo parallel werkte dat blijkbaar niet aan weerszijden van de grens tussen Hoeselt en Bilzen, of misschien beter gezegd de grens tussen Luik en Loon. De abdis was blijkbaar zeer goed geïnformeerd over de fiscale geplogenheden in Hoeselt. Zij had zich laten zeggen dat Hoeselaren, die grond bewerkten onder Bilzen, hiervoor in Hoeselt helemaal niets moesten betalen. En dat was al honderd jaar en meer zo… Ook al lag in Hoeselt maar één vijfde van het totale landbouwareaal van Grote Bievelen, had de abdis de berekening van haar fiscaal profijt gauw gemaakt. Op die manier verzeilde de zetel van een groot leen van Loon op het territorium van een andere staat, het prinsbisdom Luik. Grote Bievelen moest het goed gevonden hebben in Hoeselt, want méér dan honderd jaar volgden de pachters elkaar op in het Hof van Herkenrode op Neroy, dat op een bepaald moment zelfs de grote wenninghe van Neroy ging heten. Waar lag echter precies dat hof van de abdij op Neroy? Lange tijd hebben we hiernaar het gissen gehad. Wij beschikten enkel over enkele cryptische oude teksten, … maar die lieten het licht ook niet voluit schijnen over de kwestie. Zo is er ons het verslag overgeleverd van het vastleggen van de grenzen tussen Hoeselt en Bilzen. Dit gebeurde op 6 oktober 1683, toen eigenlijk al een paar maanden beslist was om de zetel van Grote Bievelen terug naar Bilzen over te brengen. Deze overbrenging was toen echter nog niet gerealiseerd: de bouwwerken aan het nieuwe Grote Bievelen waren zelfs nog niet gestart. In de vroege ochtend van 6 oktober 1683 kwamen de notabelen van Hoeselt en Bilzen samen aan de pastorij van Beverst, om van daaruit, in de voormiddag de limieten te betreden scheydende de jurisdictie der stadt Bilsen en Hoesselt, van aan de achterzijde van de pastorij van Beverst tot aan de Motmolen. Aan Bilzerse kant namen de schout en de schepenen van Buiten Bilzen aan de wandeling deel, samen met de burgemeesters van Bilzen. Het gezelschap van Hoeselt werd aangevoerd door Guillaume Bernard de Hinnisdael himself, die pas enkele maanden daarvoor als Heer van Hoeselt was aangesteld. In zijn spoor volgden de schout en de schepenen van Hoeselt en verder de principaelste mannen van het dorp Hoesselt. Verslaggever was Hendrik de Merode, de secretaris van Bilzen. Even voorbij de Spoelbosschen kwam het gezelschap langs de oostzijde van Neroy. De Merode noteerde in zijn verslag: “… ende recht opgaende, laetende liggen ter linckerhandt den Waetervall in die jurisdictie van Bilsen ende vandaer opgaende laetende als voor liggen ter slinckerhandt het blouck en de weyde waerop de wenninge van Mevrouw van Herkenrode plagh te staen onder Bilsen ende gaende soo voorts naer den Tackenbosch …”In deze tekst wordt wel melding gemaakt van de plaats waar Grote Bievelen honderd jaar terug gelegen had, maar wordt met geen woord gerept over de nieuwe ligging op Neroy. De nieuwe Grote Bievelen moest bijgevolg dan niet zo heel kort bij de grens liggen, waarlangs het edel gezelschap aan limietlopen deed. Een latere tekst uit 1707, toen Grote Bievelen al bijna 25 jaar weer naar Bilzen verhuisd was, zegt ook waar het hof opnieuw onder Bilzen gevestigd was, maar maakt ons niets wijzer over waar Grote Bievelen dan wel op Neroy mocht gelegen hebben. Uiteindelijk mochten we dan kennis maken met de prachtige kaartboeken die landmeter Peter Meysman ons heeft nagelaten. In 1669 begon Meysman aan de reuzenopdracht, die abdis Anne Catherine de Lamboy van Herkenrode hem gaf: het opmeten en in kaart brengen van al de eigendommen van de abdij. Dergelijke cartografische opdrachten waren kennelijk niet zo zeldzaam in de tweede helft van de 17de eeuw. Landcommandeur Emondt Godfried von Bocholtz gaf rond 1670-1671 de opdracht om de bezittingen van de landcommanderij Alden Biesen in kaart brengen. Landmeter van dienst was ene Anthonius van Remoortel. Diezelfde van Remoortel tekende ook de grote carte figurative van Hoesselt: een kadasterkaart avant-la-lettre. Het veldwerk hiervoor werd door hem gedaan rond het jaar 1690. De kaart zelf werd in de archieven nog een laatste keer vermeld in het jaar 1757. Van dan af loopt elk spoor bijster. De kaartenatlas van Peter Meysman bestaat uit 5 Tomes, die zich op het archief van het bisdom Luik bevinden Met zijn metingen en tekeningen voor Herkenrode was Peter Meysman méér dan 15 jaar zoet. Hij voltooide zijn werk op 20 augustus 1685. En ja, ook Grote Bievelen, met al de gronden die het onder Hoeselt liggen had, en zoals het er nog bijlag vooraleer het terug naar Bilzen verhuisde, werd door hem opgemeten en op de kaart vastgelegd. Zo beschikken we over een sublieme kaart van het Neroy zoals het er in de zeventiger jaren van de 17de eeuw bij lag. Het hof van Grote Bievelen lag pal in het centrum van het toenmalige Neroy en werd daarom ook in meerdere teksten de grote wenninghe van Neroy genoemd. Deze naam voerde het met recht en reden omdat de opeenvolgende pachters in de 17de eeuw het hof goed onderhielden en stelselmatig uitbreidden, zoals de abdis hun dit ook oplegde in haar pachtcontracten. De kaart van Peter Meysman Op zijn kaart beeldt Peter Meysman het hof van Bievelen inderdaad uit als de grootste en meest imposante hoeve van Neroy. Misschien om aan de abdis te behagen, misschien omdat de andere hoeves op Neroy niet relevant waren voor zijn opdracht…? Het Hoeseltse hof van Grote Bievelen lag van 1580 tot 1683 tegenover de plaats waar op dit ogenblik de parochiekerk van de Nederstraat staat. Tot voor een tiental jaren lag daar oa. de beenhouwerij van Jules van den Hellëgë (Slechten). De kaart van Peter Meysman geactualiseerd Keren we terug naar de loop van de geschiedenis. De ijdele Franse zonnekoning Louis XIV wilde zijn zon wat verder laten schijnen dan de Franse grenzen van die tijd en aasde op gebiedsuitbreiding. Vooral het Rijnland had het zwaar te verduren. De talloze kastelen en burchten van Duitse edelen van in Westfalen over de Eifel tot de Midden-Rijn en nog verder richting Baden-Württemberg werden door de Franse kanonnen in puin gelegd. Luik en Loon waren officieel neutraal, maar dat was Louis worst. Hij liet zijn troepen jaar na jaar doorheen onze streken naar het Rijnland trekken, liet ze er kampementen optrekken, zich bevoorraden en er winterkwartieren betrekken. Ondanks de neutraliteit leed de bevolking enorm onder plunderingen, afpersingen, brandstichtingen, verwoestingen en tomeloos geweld van de Franse legers. De stad Bilzen moest in die jaren herhaald leningen ophalen om het hoofd boven water te kunnen houden. Voor een open landbouwgemeente als Hoeselt waren de oorlogsgevolgen mogelijks nog zwaarder. Om te voldoen aan de eisen die de Franse koning aan het prinsbisdom Luik en het graafschap Loon stelde, en om het hoofd te bieden aan alle andere oorlogslasten, werden de taksen van het land, die iedere gemeente en stad aan de prinsbisschoppelijke kas moest betalen, fors opgetrokken. De gemeenten waren op hun beurt verplicht om, via het plaatselijke bundergeld, centen bijeen te schrapen bij hun eigen inwoners om die taksen te kunnen betalen. In betere tijden kon de gemeente Hoeselt rekenen op 1700 bunder grond waarop zij bundergeld kon aanrekenen om haar kas te spijzen. In de oorlogsjaren 1671/1678 was dit teruggevallen op amper nog 800 bunder. Een steeds kleinere belastbare oppervlakte moest instaan voor de steeds hogere gemeentelijke lasten. Hoe dat kwam? Een eerste vaststelling die we konden doen was dat de boeren het beu waren om te ploegen, te zaaien en te wieden in het zweet huns aanschijns: hun zweet bracht slechts plunderingen en vernieling van hun oogsten mee. En dan was er nog dat torenhoge bundergeld. Ze lieten hun gronden onbewerkt liggen en gaven ze niet op bij de gronden die zij onder de ploeg hadden. Een tweede vaststelling: meer en meer werden gronden onder Hoeselt bewerkt of gebruikt door inwoners van aangrenzende jurisdicties. Zo werden veel weilanden en beemden in het oosten van Hoeselt afgegraasd door vee of schapen van inwoners van Hern of Schalkhoven. En aan de oostzijde waren het de Bilzenaren, die, ondanks de dreiging om geplunderd te worden, meer en meer hun ploeg zetten in de Hoeseltse akkers. Naar aloude gewoonten betaalden zij bundergeld aan de gemeente waar zij hun ganse oogst, ook die ze van de Hoeseltse velden afhaalden, in de schuur reden. Sommige Hoeseltse grootgrondbezitters dreven het zelfs zover dat zij zich juist over de grens een nieuwe hoeve bouwden om van daaruit hun Hoeseltse gronden te bewerken. Bundergeld op dit labeur moest niet betaald worden op deze Hoeseltse bunders, noch in de nieuwe gastgemeente van de slimmerds, noch in Hoeselt, omdat daar de vruchten niet meer werden ingeschuurd. Plundering van een dorp in de 17de eeuw Op Grote Bievelen had Jan Clercx inmiddels de ploegstaart overgenomen van zijn vader Aerdt. Op 16 februari 1681 had hij hiervoor een nieuw pachtcontract ondertekend met de abdis van Herkenrode. In vergelijking met de vroegere pachtcontracten was er een kleine passage aan toegevoegd. Moest het zijn dat er aan Grote Bievelen, om welke reden ook, een nieuwen timmer moest gemaakt worden, dan moest de pachter het hout en de andere materialen betalen en honger en dorst van de werklieden stillen. De abdis moest in dat geval enkel de lonen van het werkvolk betalen. Dat in het nieuwe contract hiervoor uitdrukkelijk een regeling was opgenomen was niet toevallig. Grote Bievelen had ook te lijden gehad onder de oorlogen van Louis XIV, zelfs zo erg dat in de archieven geschreven staat dat de hoeve toute ruineuse et caducque was. Een grondige reparatie en zelfs een gedeeltelijke wederopbouw was zeker nodig en zou zware inspanningen vergen van de abdij, en méér nog van de pachter. Trouwens, waarom nog investeren in een bouwvallig gebouw? Misschien was het beter om het af te breken en een volledig nieuwe hoeve te bouwen? Daarbovenop kwamen dan nog de financiële problemen van de gemeente Hoeselt, waardoor het bundergeld op korte tijd zeer sterk opliep. Alhoewel… Grote Bievelen betaalde tot dan toe enkel bundergeld op haar Hoeseltse velden, die slechts één vijfde van haar ganse landbouwareaal besloegen. Op de gronden die Bievelen onder Bilzen bewerkte moest, naar aloude gewoonte, geen bundergeld betaald worden. En dan waren er nog de bestuurlijke wijzigingen in Hoeselt. Vanaf 1619 hadden de landcommandeurs van Alden Biesen, als pandheren van de heerlijkheid, Hoeselt bestuurd. Begin 1683 oordeelde het Luikse Sint-Lambertuskapittel dat het beter was om in Hoeselt zelf het heft terug in handen te nemen. Al bij al waren zij van mening dat het bestuur van de landcommandeurs bijzonder zwak geweest was op alle vlakken: in plaats van goede boeren woonden er in Hoeselt meer stropers en dieven, die het niet zo nauw namen met de oude geboden en verboden. Als in Hoeselt de nieuwe decreten over het bundergeld zouden toegepast worden, had het gat in gemeentekas ook niet zo groot kunnen worden.. In mei 1683 betaalde het prinsbisdom Luik haar schulden terug aan de landcommanderij. De landcommandeur werd bedankt voor zijn Heer-zijn over Hoeselt en stelde het Luikse Lambertuskapittel één van haar eigen kapittelheren, Guillaume Bernard de Hinnisdael, aan als Heer van Hoeselt. Jan Clercx en zijn abdis, Claudia de Merode, zullen wel druk overleg gepleegd hebben over al deze problemen. En inderdaad, men moest ook bedenken dat, indien een nieuw Grote Bievelen zou wederopgebouwd worden aan de andere kant van de grens, op Bilzers grondgebied, de stad Bilzen het recht zou hebben om haar bundergeld op te leggen op de gronden, die Bievelen onder Bilzen bewerkte. Per slot van rekening had Grote Bievelen in Bilzen vijf keer meer grond onder de ploeg dan in Hoeselt. En zo groot was het verschil in hoogte van het bundergeld aan weerszijden van de grens nu ook weer niet … Er werd getwijfeld! En dat ontging ook de stad Bilzen niet. Die zag maar al te graag dat zulk een kapitaalkrachtige en invloedrijke instelling als de abdij van Herkenrode haar landbouwexploitatie (opnieuw) onder Bilzen kwam vestigen. Het bood dan alleszins de mogelijkheid om bundergeld te heffen op die gronden, die Grote Bievelen onder Bilzen bewerkte en waar de stad tot nog toe niets aan had. Abdis Claudia de Merode Bilzen stuurde haar dorpsmeesters van Merem af op de abdis en haar pachter met een ganse zak aan vleierijen, beloften en profijtjes. De abdis was al half gewonnen om terug naar Bilzen te verhuizen. Noem het een soort historisch heimwee naar de Loonse roots van de abdij. En misschien was zij wel afgeschrikt door het feit dat de Luikse kapittelheren het hadden aangedurfd om de landcommandeur van Alden Biesen als Heer van Hoeselt aan de deur te zetten. De nieuwe Luikse bestuurswind die in de maanden mei en juni 1683 over Hoeselt waaide, beloofde alleszins een strengere toepassing van de Luikse wetten en van de plaatselijke gebruiken, waarmee de Hoeselaren, en zeker hun toenmalige bestuurders, het de laatste jaren niet zo nauw genomen hadden. Maar het waren voornamelijk het economisch profijt en de centen die nog altijd de voornaamste struikelblok waren, die de abdis ervan weerhielden de definitieve beslissing te nemen. En de Bilzenaren wisten ook maar al te goed dat het hem wrong aan de fiscale kant van de medaille. Uiteindelijk, op 26 juli 1683, kreeg Bilzen de abdis en haar pachter Jan Clercx zover, dat zij hun handtekening plaatsten om Grote Bievelen terug op te bouwen onder Bilzen, op de plaats waar het oude Bievelen rond 1580 afgebrand was. Maar ze deden het niet voor niets… Gedurende 7 jaar was de abdij en de pachter van Grote Bievelen vrijgesteld van alle taxen ende schattingen in Bilzen. Wanneer echter het bestuur van Bilzen zou vragen om karrenvrachten te doen of om de wegen te herstellen en te onderhouden, zou Grote Bievelen ook hier haar bijdrage moeten aan leveren gelijk alle andere Bilzenaren daartoe verplicht waren. Toen de notabelen van Hoeselt en Bilzen op 6 oktober 1683 hun gemeenschappelijke grens opnieuw vastlegden, lag Grote Bievelen nog altijd op Neroy onder Hoeselt. De verhuis moet echter niet lang daarna gebeurd zijn, waarschijnlijk in 1684. Dan mocht Grote Bievelen al heel wat voordelen gekregen hebben in Bilzen, ook Hoeselt liet Grote Bievelen niet los. Het oud gebruik om het bundergeld te heffen in de gemeente waar de veldvruchten werden ingeschuurd was al afgeschaft in 1681. Later werd dit nog bevestigd door de decreten van 1686 en 1689. Niet meer de gemeente waar de vruchten werden ingeschuurd had het recht om bundergeld te innen, maar wel de gemeente waar de gronden lagen. Zo konden niet-Hoeselaren verplicht worden om bundergeld te betalen aan de gemeente Hoeselt over gronden die zij in Hoeselt bewerkten. Deze gronden werden “buitenbunders” genoemd. En zo had Hoeselt Grote Bievelen dan toch nog met haar fiscale slip. De abdis en Jan Clercx weigerden om ook maar één stuiver belasting te betalen over de buitenbunders die Grote Bievelen onder Hoeselt bewerkte. Tot 1720 hebben Hoeselt en Bilzen hierover geprocest. Uiteindelijk kreeg Hoeselt gelijk: over de 17 bunder, 16 groot roeden en 10 klein roeden buitenbunder die Jan Clercx onder Hoeselt bewerkte moest hij bundergeld betalen. Ferrariskaart ca. 1775Al meenden die van Grote Bievelen in 1683 dat zij, na 100 jaar onder Hoeseltse vlag gevaren te hebben, voorgoed terug te keren naar hun Bilzen, naar hun graafschap Loon, de plannenmakers van 1971 hebben er weer anders over beslist. Bij de fusieoperatie van 1971 hapte Bilzen alle grondgebied, dat ten oosten lag van de E313, weg van Hoeselt. Anderzijds gingen alle Bilzerse gronden, ten westen van de E313, over naar Hoeselt. Objectief bekeken deed Hoeselt een slechte ruil. In het weinige dat het van Bilzen mocht overnemen zat echter de hoeve van Grote Bievelen. Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen? |
||||||