Hoeselt Vrugger   |     Contact   |     Zoeken
 
 

 

Ach zo zat dat

Bim bam beieren, de koster lust geen eieren...

"Bim bam beieren

De koster lust geen eieren
Wat lust de koster dan
Spek in de pan
Wat een lekkere koster dan!"

Hoe kwam het toch dat kosters geen eieren lustten, maar kozen voor spek in de pan?
Het is een lang verhaal en het gaat ver terug in de tijd.
En ja, ook in Hoeselt had de koster iets met eieren, zelfs met paaseieren...

Laten we beginnen met de omschrijving van het kostersambt, de taken van een koster en de verloning die hij ervoor ontving... en zo komen we vanzelf uit bij de eieren!



Een parochiekerk met enig zelfrespect kon niet zonder koster. Het kostersambt was misschien geen voltijdse, maar wel een verantwoordelijke job; kosters ontvingen zelfs één van de kleine wijdingen, die pas afgeschaft werden door het Tweede Vaticaans Concilie.

Een oeroud basispakket taken
Een koster hield er toezicht op dat de gelovigen zich binnen de muren van de kerk behoorlijk gedroegen.
Hij beheerde de sacristie, inbegrepen de kerkelijke gewaden en de liturgische vaten.
Hij zorgde dat bij de kerkelijke diensten alle benodigdheden op het juiste moment op de juiste plaats aanwezig waren.
Hij stond letterlijk langs de pastoor bij het toedienen van bepaalde sacramenten: het doopsel, het huwelijk, het oliesel.
Een koster moest de gebruikelijke gezangen kunnen zingen en er werd van hem verwacht dat hij de klokken correct zou luiden.

In de loop der tijden kwamen er nog specifieke nieuwe opdrachten bij...

Wat stond daar tegenover? Was de vergoeding de moeite waard? En of! In Hoeselt was 'koster zijn' een gegeerd en erg lucratief ambt!

Hoe het begon
De kosterij van Hoeselt was een gesticht beneficie...
Ooit, in de middeleeuwen, had een -nu onbekende- weldoener aan de kerk van Hoeselt een koster cadeau gedaan, voor eeuwig en altijd. Het is te zeggen: hij schonk aan de kerk een 'fonds', in dit geval inkomsten uit onroerende goederen, waarmee een koster royaal vergoed kon worden.
De milde schenker kon toen nog niet vermoeden dat zijn 'eeuwigdurende stichting' die hij het beneficie van de heilige Stephanus noemde, eens zou ophouden te bestaan... tegelijk met het Ancien Regime!
De pastoor van Hoeselt kreeg het begevingsrecht van het beneficie, met andere woorden: de pastoor koos en benoemde de koster en de koster genoot de inkomsten.

Niets menselijks was de pastoor vreemd. Ook pastoors hadden relaties, vrienden en familie… Enige vorm van nepotisme moet ons dus niet verbazen: de meeste pastoors benoemden familieleden of kennissen als koster. Die begunstigden streken een deel van de inkomsten op maar lieten zich wat het 'werk' betrof meestal vervangen door een dienstdoende koster...

Wat een dienstdoende koster als inkomen had is niet helemaal duidelijk, maar er bleef één contract bewaard waarbij de bediening van de kosterij in 1720 werd uitgegeven voor een termijn van 3 jaar aan een Petrus Baillien en dat tegen de jaarlijkse betaling, door Baillien, van 40 gulden.
Petrus Baillien zou ...
...de voorschreven termijn van drij jaeren genieten alle vruchten, baeten, profijten ende revenuen der gemelde custerije uyt eenigherley hoofde toestaende ende competerende…

Hier werd de plaatsvervanger dus niet betaald met wat kleingeld, een brood en een ei, maar de plaatsvervanger betaalde zélf een jaarlijkse huur of pacht om de job te mogen uitoefenen en een groot deel van de inkomsten te kunnen genieten. Daarenboven ontving hij voor zijn andere taken de daaraan van oudsher verbonden rechten.

Welke inkomsten waren aan het kostersambt verbonden?
1 gulden = 20 stuivers
in de 18de eeuw was een dagloon van 1 gulden uitzonderlijk

De inkomsten van het kosterij-beneficie

Die inkomsten bestonden voor een gedeelte uit 'baar' geld. Door muntontwaarding was dit deel rond 1700 nog 1 gulden en 2,5 stuivers waard: voor dat geld dronk je toen 9 potten fluitjesbier - of half zoveel potten Hoegaerden.
Een tweede deel bestond uit tienden: die brachten in helft van de 18de eeuw gemiddeld 140 à 150 gulden op.
Vervolgens waren er de hooftienden: van vijf tuinen of hoven had de kosterij het tiende deel van de jaarlijkse opbrengst; in 1744 noemde men die tienden de vlas- of kemptienden. De waarde ervan staat nergens opgetekend.
Tenslotte waren er zes bepaalde woningen die jaarlijks een korenpacht moesten leveren. In het midden van de 18de eeuw kan de totale waarde hiervan geschat worden op 27 gulden.

Andere jaarlijkse inkomsten

1.
Aan de vier zijaltaren werd twee keer per week een mis opgedragen: anno 1744 ontving de koster voor zijn diensten in dit verband 16 gulden/jaar.

2.
Vanaf 1564 werd er op zaterdag een gezongen mis opgedragen ter ere van de H. Maagd.
De koster en de schoolmeester (of zanger) ontvingen hiervoor elk 2 vat rogge/jaar.

3.
De donderdagse mis is in 1671 gesticht ter ere van het H. Sacrament.
De koster en de kapelaan kregen voor hunnen zang elk 4 vat rogge/jaar.

4.
De vroegmis op zondag werd opgedragen door de kapelaan of vroegmisheer. De kapelaan stond onder contract met - of in dienst van - de gemeente. De gemeente betaalde aan de koster voor zijn dienst tijdens deze mis 5 gulden/jaar.

5.
In de kerk van Hoeselt zijn in de loop der tijden heelwat jaargetijden gesticht. Een jaargetijde is een jaarlijks terugkerende kerkdienst voor een overledene. Voor zo'n dienst kregen zowel de pastoor als de koster een vergoeding, veelal in de verhouding 2 tegen 1: de koster kreeg half zoveel als de pastoor.

6.
Trouwen was een dure aangelegenheid. Het bruidspaar betaalde zes gulden: 4 gulden aan de pastoor, 2 gulden aan de koster. Wie van de voorafgaande drie roepen of bannen wou ontslagen worden of wie dispensatie wegens verwantschap nodig had betaalde dubbele rechten.
Minimaal geschat verdiende een koster door zijn aanwezigheid bij de huwelijken 25 à 30 gulden/jaar. (uitgerekend voor de jaren 1720-1750)

7.
En sterven dan!
Het begon met het luiden van de agonieklok.
Lag iemand op sterven dan werd de nood- of agonieklok geluid. In 1733 was dat nog de taak van de buren: … soo sal aen der gebuer van den selven mensch vrijstaen met voorweten van den heer pastoor die selve (noodtklok) te trecken op het oudt gebruyck, sonder jemand daer van iet te geven.
Maar in 1744 was het de koster die de noodklok luidde voor de stervende en hij kreeg er telkens 10 stuivers voor.

Voor de begrafenis kon men kiezen: al dan niet afgehaald worden met het kruis. Wie ervoor koos om afgehaald te worden -hetzij thuis, hetzij aan de kerkpoort - betaalde 1,5 gulden extra.
Ben Baerten
In de kerk begraven worden, wat toen nog kon, kwam op 12 gulden en wie het klaarspeelde om onder het koor van de kerk bijgezet te worden moest 24 gulden reserveren.
Het ter aarde bestellen van een groot lijck op het kerkhof kostte 6 gulden.
De begrafenis van een klein kind, zonder dienst, kostte 24 stuivers. Ging die begrafenis gepaard met een gezongen mis, dan was de prijs 3 gulden.
Ook bij een begrafenis gold de 2-1-verdeelsleutel tussen pastoor en koster: 2/3 voor de pastoor, 1/3 voor de koster.
In de periode 1720-1750 had de koster van begrafenissen gemiddeld 60 gulden per jaar.

8.
De doopsels vormden een uitzondering: bij die gelegenheid ontving alleen de pastoor een 'vast recht' van 5 stuivers.

Nochtans had de grote kinderrijkdom ook zijn (kleine) voordelen voor de koster:
als de moeder na de bevalling haar kerkgang deed betaalde ze 2 stuivers aan de koster en 5 stuivers aan de pastoor. Tussen 1720 en 1750 bracht dit de koster gemiddeld een kleine 5 gulden per jaar op. (berekend vanuit het aantal doopsels)
Heb je dit prehistorisch kerkritueel niet meegemaakt
of nooit geweten wat een 'kerkgang' was?

De kerkgang was een vernederend zuiveringsritueel dat de kraamvrouw moest ondergaan na elke bevalling. Enkele weken na de geboorte van het kind, zeg maar: als het bloeden gestopt was, mocht of moest de moeder naar de kerk. Bij de ingang, in de toren of achteraan in de kerk, werd ze opgevangen door de pastoor en de koster die haar met een brandende kaars in de hand al biddend en overlezend begeleidden naar het Onze-Lieve-Vrouwaltaar waar ze knielde en na door de juiste gebeden gereinigd te zijn, zichzelf en haar kind toewijdde aan de heilige maagd.
Dit ritueel bleef in gebruik tot aan het… Tweede Vaticaans Concilie!!
9.
Met Pasen werd de doopvont gewijd en wie als eerste dáárna zijn kind ten doop bracht genoot de eer een verplichte bijdrage te leveren voor den vonte te helpen wijden. Het bedrag lag vast op 30 stuivers, waarvan 10 stuivers voor de koster.

10.
Het uurwerk
Al van in de 17de eeuw had de gemeente Hoeselt een horlogie of uregewerck laten aanbrengen in háár toren - want de kerktoren was van de gemeente! De zorg voor dat uurwerk was opgedragen aan de koster. Als speciale vergoeding voor deze taak stond hem de Custersbampt ter beschikking. De opbrengst van de Kostersbeemd werd in 1744 geschat op 60 gulden/jaar.

11.
De kerkklokken
Luiden was één van de meest karakteristieke taken van een koster. En daarvoor werd hij niet door de kerk of de gemeente betaald, maar door de inwoners zelf en niet in geld maar in natura.

Zelfs niet-Hoeselaren die 'Hoeselts' land bewerkten werden
aangesproken om mee te betalen als bij onweer de noodklok werd geluid!

Van ieder huis van Hoeselt en van alle buytens lieden die tenminste 5 roeden land onder Hoeselt bewerkten moest de koster een schoof rogge of tarwe krijgen, ten opsight van het onweder te luyden, als het noodt is.
In 1744 werd de gemiddelde jaarlijkse opbrengst aan kostersschoven geschat op 100 gulden.

Wat het luiden van de andere klokken betreft werd er per gezin afgerekend:

Ieder huisgezin, niet gaende beddelen van deur tot deure, was aan de koster twee broden verschuldigd van 7 pond elk, één met kerstmis en één met pasen; eventueel te betalen volgens de geldende marktprijs.
In 1744 leverden de 204 huisgezinnen die voor deze betaling in aanmerking kwamen 2856 pond brood of de marktwaarde ervan.

Diezelfde gezinnen moesten de koster met Pasen ook nog vijf of zes eieren geven! Dat waren er dus, in datzelfde jaar 1744, op zijn minst 1020!

…en soo sy die [schoven, broden en eieren] niet en betaelen kan den kuster hun soeken voor het recht.

De totale som
Opgeteld leveren de hierboven genoemde inkomsten, tezamen met een in 1744 vermelde jaarlijkse rente van 5 gulden, de riante som van 463 gulden, zonder de 'hooftienden', de 2856 pond brood, de 1020 eieren, de extra's bij huwelijken, begrafenissen, jaargetijden, en eventuele vergoedingen voor het bijkomend luiden van klokken.
En dat allemaal per jaar!

Zeg nu zelf:
Kosters die eieren aten als ze zich spek - en nog veel meer - konden permitteren?!

[de eieren en broden werden wellicht verkocht op de markt van Tongeren of Bilzen]


Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen?
Mail gerust naar reacties@hoeseltvrugger.be