|
|||||||
|
VoorvaderenHet Volk van Althoeselt
Op Paasmaandag, 8 april 1912, overleed in Althoeselt pastoor Petrus Mathijs Eyckens. Hij was 56 jaar oud geworden.
Nog vóór hij priester gewijd werd, had de thyphus hem al te pakken gehad en moest hij noodgedwongen verschillende maanden het bed houden. Na zijn priesterwijding in 1881 liet Monseigneur Doutreloux, bisschop van Luik, de jonge Eyckens 9 jaar ervaring opdoen als kapelaan in Alken. En daarna zette hij hem als pastoor in de dubbelparochie Bevingen-Halmaal aan het werk. Kwam daar nog bij dat Eyckens zich alle leed van het boerenvolk in de Haspengouwse dorpjes bezuiden Sint-Truiden aantrok, vaak tegengewerkt door de boeren zelf voor wie hij zich opofferde. Hoe pastoor Eyckens in Althoeselt terechtkwam, hoe Althoeselt gedurende vier jaar er bovenop nog een witheer als tweede pastoor bij kreeg, maar vooral hoe Het Volk van Althoeselt bestond in de aanvangsjaren van de twintigste eeuw...
Al dat samen was duidelijk te zwaar voor de man, want om gezondheidsredenen moest hij in Halmaal lange tijd het bed houden en werd hij zelfs méér dan een half jaar naar huis gestuurd in Peer, om er terug op krachten te komen.
Tijd en gedwongen rust heelden echter niet. Een bezorgde bisschop van Luik stelde in 1898 Petrus Mathijs Eyckens aan als pastoor in Althoeselt: een kleine, rustige Haspengouwse parochie met amper 500 zielen en zielkes om voor te zorgen. De onrust van Eyckens om van alles te verwezenlijken, zelfs in een gat als Althoeselt, was echter niet getemperd: kerkverfraaiing, scholen, een melkerij, boerenverenigingen en eindeloze vergaderingen... Eyckens' toch al wankele gezondheid bleef echter van kwaad naar erger sukkelen. Vanaf 1906 kreeg hij in Althoeselt regelmatig het bezoek van zijn neef, Philippus Martinus Eyckens, Norbertijner kannunik in het klooster van Averbode. Die was na drie jaar missiezending in Denemarken naar Averbode teruggekeerd en ging al eens een handje toesteken bij zijn onfortuinlijke neef in Althoeselt. In het najaar van 1908 moest Petrus Eyckens opnieuw passen en ging hij een badkuur doen in het Nederlands-Limburgse Heerlen. Dit hielp wat, maar men zag de witte pater echter meer en meer in Althoeselt. Het kwam zo ver dat Monseigneur Doutreloux, met het akkoord van abt Gummarus Crets van Averbode, op 18 december 1908, Philippus Martinus Eyckens benoemde als coadjutor of medepastoor van de parochie Althoeselt. Tijdens zijn pastoraat in Althoeselt sprokkelde Philippe Eyckens heel wat gegevens bij elkaar over de geschiedenis van Althoeselt. Later, toen hij pastoor was in Jesseren, bundelde hij al zijn nota's samen in een schrift onder de titel: Geschiedkundige Aantekeningen over de Parochie van Alt-Hoesselt. Sparsa et neglecta coegi, gaf hij het als ondertitel mee: ik verzamelde dat wat overal verspreid lag en vergeten was. In een laatste hoofdstuk van zijn nota's laat hij zijn gedachten gaan over het volk van Althoeselt: een kleine gemeenschap in het begin van de twintigste eeuw, ergens rond een Haspengouwse kerktoren... Hier volgt de integrale versie: Het volk van Althoeselt is weinig onderwezen. Er zijn vele families waar vader en moeder niet kunnen lezen of schrijven, vandaar dat zij ook niet begrijpen hoe noodzakelijk het onderwijs voor hun kinderen is. Gemakkelijk voor een niets, houden ze hun kinderen uit de school. Bijzonder in de zomer zijn de scholen minder goed bezocht. Die onwetendheid komt ook grotendeels voort omdat de onderwijzer Martens gedurende meer dan 40 jaren een zeer gebrekkelijk onderwijs gegeven heeft. Vandaar dat jongelingen en meisjes die naar colleges of pensionaten gingen soms de noodzakelijkste dingen niet kenden. Daaruit volgde dat die kinderen moeilijk hun klassen kunnen volgen en te langen laatste half volleerd naar huis keerden. Het volk van Althoeselt is een kalm volk. Men hoort weinig van onenigheid en vechten. Ook is het door en door godsdienstig. Men bidt er het rozenhoedje 's avonds; ze gaan goed naar de kerk; ook het lof is goed bijgewoond. Sinds de paus zijn decreet over de veelvuldige en dagelijkse communie heeft uitgegeven, zijn de communies merkelijk vermeerderd. Er zijn alle dagen mensen die ter H. Tafel naderen, maar bijzonder op zondagen en heiligdagen. De 1ste zondag gaan geregeld de congreganisten en de leden van de Bond van 't H. Hart gezamentlijk en dragen een ereteken Ons toekome Uw Rijk. Er zijn thans 80 leden ingeschreven. De 2de zondag gaan de Boerengilde en 3de Orde van de mannen ter H. Tafel. De 3de zondag de 3de Orde van de vrouwen. In het jaar 1909 waren er 9.000 communies; in 1910 10.500 communies. Op het laatste van 1908 hebben volgens het nieuwe decreet van Paus Pius X de kinderen vroegtijdig hun eerste communie gedaan: de kinderen van 10 jaren op Driekoningen 1911, die van 9 jaar op St. Jozef, en van 6 en 7 jaren in de vasten. De kinderen geven het goede voorbeeld en zijn er bijna alle dagen. Het volk van Althoeselt, alhoewel godsdienstig, is wat van de gierige kant. Dat ondervindt men best 's zondags in de klip. Buiten de 6-wekelijkse missen en jaarmissen laten zij zelden missen lezen. Mij dunkt dat de armste mensen het minst gierig zijn. Ook de jaarlijkse bijdragen of collecten in de kerk gedaan blijven op hun zelfde quotiënt. Het volk van Althoeselt is werkzaam. Zij leggen zich met vlijt toe aan de veldarbeid. Alles is tegenwoordig fel duur: de boter, eieren en het vee. De boeren moeten veel geld verdienen! Over 20, 30 jaren was Althoeselt een van de rijkste dorpen van de streek. Er zaten fel dikke boeren alhier, doch ongelukkiglijk zij verwaarloosden hun bedrijf, dronken te veel, aten te smakelijk en verkwistten geld in nietigheden. Men weet boeren te noemen die zelf niet meer werkten, alles overlieten aan knechten en meiden, die alleen met een kar vol granen naar Tongeren reden en dan 2, 3, 4 dagen als grote heren leefden. Zij reden te paard voor hun plezier, droegen zilveren sporen, rookten fijne sigaren en 's zondags speelden zij met hanen in hanengevechten, waar zij 10, 20 of meer franken op enen haan verwedden. Zij hadden in de kelder niet alleen de nodige voorraad maar ook bier op tonnen en zelfs jenever in tonnen. Men zegt dat de likeurstokers geen dorp hadden waar zij in proportie zoveel jenever leverden als in Althoeselt. Natuurlijk, zulk leven konden de boeren niet uithouden. Geen wonder dat ze zich verarmden, in schulden kwamen en ten laatste hun boerderij moesten verkopen. Grote rijkdommen zijn dus niet meer in Althoeselt. Vele eigenaars ook niet meer, en enkelen hebben steeds nog hypotheken op hun goed. Leven en drinken bijzonderlijk doet de Althoeselaar nog gaarne, voornamelijk als zij gratis te drinken krijgen. Het gebeurt bijna alle jaren dat de ene of andere dag in de week een herbergier mosselenfeest houdt. De mosselen met brood krijgen zij voor niet, doch de drank moeten zij betalen. Anderen geven soms, om arm volk naar de herberg te trekken, een halve ton bier. Natuurlijk, die halve ton is gauw uitgedronken of heel uitgedronken en dan kunnen de herbergbezoekers toch niet heengaan zonder voort te gaan met drinken op hun kosten. Doch anders hebben sommige herbergen, zelfs 's zondags, niet veel te vertappen. Er zijn hier te veel herbergiers, 12 of 13, zo ik meen. Met de kermissen wordt er veel gedronken, tot zelfs 's morgens toe. Met de kermis leggen de boeren ook bier in de kelder. Dan kopen zij ook runds- of kalfsvlees en smeren goed. Met de kermis staat de tafel gedekt de ganse dag door, met boterhammen, vlaai, vlees, bijzonder frikadellen. Ieder die inkomt kan gaan aanzitten en zijn buikske goed doen. Het hanengevecht dat vroeger onder de beste boeren hun geliefkoosd spel was, heeft nu soms nog wel eens plaats in een of andere herberg, maar dit heeft niet veel meer te betekenen, te meer omdat de gendarmen het ding komen staken. De spelen, die in de herbergen in voege zijn, zijn het kegelen, het hoefijzer werpen en kaarten. Van schieten met kanonnekes of kamerstukken houdt men hier ook zeer, evenals in de meeste Haspengouwse dorpen. Men schiet bij iedere gelegenheid. Met de kermis, onder de processie, bij de huwelijken, bijzonder als er getrakteerd wordt, bij alle gelegenheden. Voor de onkosten van de poeier die men verschiet gaat men rond geld halen. Toen de E.H. Eyckens gedecoreerd werd met de bijzondere decoratie van 1ste klas, heeft men in de nabijheid van de pastorij drie kilos poeier verschoten. Op 3-Koningendag lopen de jongens het dorp rond 's avonds en kloppen op de poorten van de huizen. Wat dit betekent heeft men mij niet kunnen zeggen. Die dag ook is het de gewoonte dat het werkvolk bij de baas gaat souperen. Na het avondsmaal speelt men met de kaart, er wordt een koning gekozen en deze moet alleman die aanwezig is trakteren op een fles cognac of jenever. In sommige huizen heeft men ook nog de koningskoek. Die de boon treft moet trakteren. Vastenavond viert men hier ook. 's Donderdags voor quinquagesima, die men Vette Donderdag noemt, werkt men bijna niet. Men kermist en bijzonder, men drinkt. Er zijn met de vastenavonddagen ook enkelen die zich verkleden en zingen door de straten gaan. In 1911 was in een huis, ter gelegenheid van een huwelijk, een troep jonge dochters uitgenodigd op de koffie. Het tweede huwelijk volgde aldra. Er was een echte zatlapperij ontstaan. De meisjes waren gebleven tot na middernacht. Wederom was er cognac en jenever gedronken geworden. De E. Heer pastoor is in de congregatie tegen zulk misbruik opgekomen. Ik vergeet er nog bij te zeggen, dat de meisjes aan de bruid geschenken meebrachten. Ik geloof toch wel dat de ouders dat spel zullen moe worden, aangezien dit onkosten teweeg brengt. Alles bijeen genomen zijn de inwoners van Althoeselt brave, zeer brave mensen, die zo als overal hun fouten en gebreken hebben, maar ingezien alles, is het toch een voorbeeldig volk, gelijk men er weinig in Haspengouw aantreft. Mocht het immer die goede naam bewaren. Werp een blik in de beste kamer van de pastorij van Althoeselt, met links pastoor Petrus Mathijs Eyckens en rechts Philippus Martinus Eyckens, zijn neef en medepastoor, de witte pater. Heeft u aanvullende informatie, vragen of opmerkingen? |
||||||